Zo vergaat het de Filipijnen een jaar na de tyfoon

Een jaar na tyfoon Haiyan (6.000 doden, 4 miljoen mensen zonder huis) staat het gedwongen huwelijk tussen de Filipijnen en hun helpers onder druk. De hamvraag: wie heeft de leiding over de noodhulp in het land? Met fotograaf Pieter van den Boogert dook ik in de noodhulpmachine.

Door

Maite Vermeulen namens De Correspondent

Op het eerste gezicht lijkt er niets aan de hand op de markt in het Filipijnse Tacloban. Grote vleesspiezen en bananen geuren op de barbecues, op de grond liggen stapels tweedehandskleding, mango’s en van palmbladeren gevlochten waaiers uitgestald.

Maar als je iets beter kijkt, zie je dat dit een rampgebied is. Dan zie je de logo’s.

Want kijk, de fruitverkoopster schuilt voor de felle zon onder een roze Unicefparasol. Haar kindje in uniform heeft een donkerblauwe Planrugzak bij zijn voetjes staan. En haar waar ligt uitgestald op een zeil van USAID.

En ook het verkeer dat door de marktstraat toetert spreekt boekdelen. De karakteristieketricycles en pedicabs – motors en fietsen met zijspan die als taxi dienen – worden klemgereden door de grote, bestickerde fourwheeldrives van hulporganisaties. Vanaf de stoep noteer ik in mijn opschrijfboekje welke hulptroepen ik voorbij zie komen.

IFRC
FAO
ILO
UNDP
MSF
OCHA
Red Cross
IOM
CRS
WFP
Save The Children
Oxfam
WHO
CSFI
Unicef
ACF
UNFPA
USAID
Plan
UNHCR

Precies een jaar geleden trok een van de sterkste tyfonen ooit over de Oostelijke Visayas – de Filipijnse eilanden waarvan Tacloban de administratieve en economische hoofdstad is. Haiyan – of Yolanda, zoals de tyfoon op de Filipijnen wordt genoemd – verwoestte de huizen van vier miljoen Filipijnen, en doodde zeker 6.000 mensen.

In het kielzog van de tyfoon trokken de hulporganisaties het getroffen gebied in. Ook de Nederlandse: via Giro 555 werd 36 miljoen euro opgehaald. En nu, bijna een jaar na dato, bezoek ik het gebied met fotograaf Pieter van den Boogert om te kijken hoe de vlag erbij hangt.

Hoe zorg je er als land voor dat al die hulp ook op de juiste plek terechtkomt? En: hoe blijf je baas in eigen land, als de hele internationale hulpgemeenschap bij je op de stoep staat?

Een gedwongen huwelijk

Hulporganisaties kunnen niet zomaar een rampgebied binnentrekken: ze moeten gevraagd worden door de overheid van het land. En die overheid doet dat niet zomaar: het wordt – zeker in Azië – als gezichtsverlies gezien als je een ramp niet zelf aankunt. Noem het een gedwongen huwelijk.

Doordat de huwelijksakte na een ramp onder tijdsdruk wordt ondertekend, kennen de bruid en bruidegom elkaar meestal nauwelijks. ‘We moesten direct hulp gaan verlenen, maar hadden nog nooit samengewerkt met de lokale autoriteiten,’ zegt Kasper Engborg, van OCHA in Tacloban.

Zoals in elk huwelijk zijn er onderwerpen waarover wordt gesteggeld. Maar een getrouwd stel hangt de vuile was liever niet buiten. Beide partijen spelen voor de buitenwereld hun rol van de welwillende en dankbare bruid en bruidegom. De hulporganisaties benadrukken keer op keer hun onderdanigheid: zij zijn hier slechts om de overheid te ondersteunen.

Toch zijn er wel degelijk spanningen tussen overheid en hulptroepen. Stel, de Filipijnen en hun helpers gaan samen in huwelijkstherapie. Wat zijn dan de spanningen waar de partners mee te maken hebben? En wat merken de kinderen – ofwel, de inwoners – daar eigenlijk van?

Spanning 1: Wie maakt het plan?

De persconferentie, begin december 2013, waarin het noodhulpplan van de internationale gemeenschap voor de Filipijnen werd gepresenteerd, begon een tikje ongemakkelijk. De humanitaire coördinator van de Verenigde Naties lichtte in haar speech toe hoe de internationale hulporganisaties er waren om de Filipijnse overheid te ondersteunen. Met nadruk op ondersteunen. Want de humanitaire actie stond geheel en al ‘onder leiding van de lokale overheid.’

Vraag één uit het publiek: super, maar wat is dan het plan van aanpak van de Filipijnse overheid? De humanitaire coördinator viel even stil en moest toegeven dat ze dat plan nog niet gezien had.

Twee dagen later kwam de Filipijnse overheid dan toch met een plan. ‘De VN is daar nooit bij betrokken,’ zegt een anonieme hooggeplaatste bron bij de VN, die vanwege zijn functie slechts op voorwaarde van anonimiteit kan spreken. ‘Het was puur geluk dat ons plan aansloot.’

Het laat direct het eerste pijnpunt in het gedwongen huwelijk zien: officieel heeft de Filipijnse overheid de leiding, maar de VN wachten niet met plannen maken tot de overheid die leiding neemt. Na een ramp is snelheid geboden. De VN-beambte stelt nuchter vast: ‘We plannen niet gezamenlijk, terwijl onze hulp voor de bühne het stempel heeft van hulp vanuit de overheid.’

Spanning 2: Wie krijgt welk deel van de hulptaart?

Wat op de Filipijnen direct opvalt, zijn de toegangspoorten. Elke wijk heeft er een, vaak met een kunstig gebogen metalen nummer. De Filipijnen verdelen hun gemeenten namelijk onder in genummerde wijken – barangay. Aan het hoofd van de barangay staan een democratisch gekozen wijkbestuur en wijkleider, vaak een vrouw.

Op dit niveau loopt het huwelijk gesmeerd. Omdat het bestuur van de barangay alle bewoners goed kent, is dit voor de hulporganisaties een fantastische structuur om inzicht te krijgen in de hulpbehoefte. Welke gezinnen zijn het meest in nood? De barangay-leider heeft een lijst. Zo werden een hoop tijd en geld bespaard en kon hulp relatief snel en effectief op gang komen.

Maar er is één belangrijk probleem. De politiek op de Filipijnen wordt gedomineerd door eeuwenoude familieclans. Op lokaal niveau wint de kandidaat met de grootste familie vaak de verkiezingen. En ja, er doen ook verhalen de ronde over barangay-leiders die hun eigen clans voorrang gaven op de lijsten die zij maakten voor hulporganisaties.

Bovendien overstijgt de familieclanproblematiek het lokale niveau. De twee grootste families die op de Filipijnen tegenover elkaar staan zijn de Marcos’ (afstammelingen van de voormalig dictator Ferdinand Marcos) en de Aquino’s. De president van de Filipijnen, Benigno Aquino III, behoort tot de laatste clan, terwijl de burgemeester van Tacloban, Alfred Romualdez, tot de Marcosfamilie behoort.

En zo werden de hulporganisaties erfgenaam van een delicaat politiek machtsspel. In Tacloban klaagt iedereen dat de overheid hen heeft laten zitten. Zo weigerde de president snel extra fondsen over te maken naar de burgemeester – andere getroffen steden, waar Aquino’s aan de macht waren, ontvingen het extra geld veel sneller.

Spanning 3: Wie zijn al die buitenlanders?

Barangay 88 is een van de zwaarst getroffen wijken van Tacloban. De barangay ligt op een landtong in zee, die door de stormvloed van twee kanten werd overspoeld. Op de vraag hoeveel inwoners haar barangay telt, lacht wijkleider Emelita Montalban vermoeid. ‘Bedoel je voor of na Yolanda?’ Voor de tyfoon telde haar wijk zo’n 11.500 inwoners. Nu, na de storm, ergens tussen de 8000 en 9000. Velen stierven, nog meer trokken weg van de verwoesting.

Montalban leidt ons rond in haar wijk. Veel betonnen muren zijn nog overspannen met zeilen in plaats van daken. In haar wijk wonen nog zo’n driehonderd gezinnen in tenten, verdeeld over acht kleine kampen. De tenten zijn gaan schimmelen, ze lopen steeds onder water. ‘Er kwamen hier zo ontzettend veel ngo’s om te helpen,’ zegt Montalban, terwijl ze bukt voor een waslijn tussen twee tenten. ‘Ik probeer ze te coördineren, maar er zijn er ook heel veel die niet naar mij toekwamen. Die gewoon boten gingen uitdelen, of geld. Daardoor kan ik geen overzicht houden van wie wat krijgt.’

Het is een verhaal dat we keer op keer horen: niemand weet precies hoe groot de bruidsschat is die de hulporganisaties meenamen. Kasper Engborg van OCHA legt uit dat veel hulp van ‘niet-traditionele’ humanitaire spelers kwam. ‘En die willen niet samenwerken,’ verzucht hij. Het gaat vooral om organisaties met een religieuze inslag. De Filipijnen zijn katholiek, met een groot netwerk van buitenlandse kerkgemeenschappen. ‘Wij hebben een bepaald salaris voor lokaal personeel afgesproken, om geen mensen uit de lokale private sector weg te trekken,’ vertelt Engborg. ‘Maar deze organisaties boden soms salarissen die tien keer zo hoog waren.’

Om hoeveel organisaties het precies gaat, weet niemand, maar Engborg schat honderden. OCHA haalde voor de Filipijnen zo’n 400 miljoen dollar op. De organisatie schat dat de kerken meer wisten op te halen. ‘Dat zijn dus miljoenen aan hulp die nergens in de data opduiken,’ zegt Engborg. ‘Ook de overheid heeft geen idee hoeveel geld er is gekomen, of waar dat heen is gegaan. Het gaat gewoon van kerk tot kerk.’

Als de overheid het al niet kan bijhouden, hoe moeten lokale hulpverleners zich dan redden tussen het hulpgeweld? Neem bijvoorbeeld Ofelia Absin, hoofd van het Leyte Provincial Hospital. In haar kantoortje, aan een mintgroene gang vol bedden met moeders en baby’s, probeert ze op een rijtje te zetten wie haar ziekenhuis proberen te helpen. ‘Het Koreaanse leger heeft de Eerste Hulp opgeknapt, ACF doet voeding, Artsen zonder Grenzen doet de kraamafdeling en runt een operatiekamer, Mercy Malaysia heeft het dak gedaan, het ministerie van Gezondheid ondersteunt ons…’ Ze denkt even na. ‘Ja, Plan International heeft een paar kamers gedaan op de kinderafdeling, maar daardoor wilde AmeriCares de rest van de afdeling niet meer doen. O ja, en de mormonen beloven al een hele tijd om het anesthesietoestel te vervangen.’

En er is nog een keerzijde. Veel organisaties storten zich vooral op de makkelijker te bereiken locaties, zoals de wijk van Emelita Montalban, die direct aan het vliegveld ligt. In Tacloban is al haast geen puin meer te bekennen, maar hoe verder je de stad uit rijdt, hoe groter de verwoesting is die je nog ziet. Hele dorpen die nog voornamelijk uit plastic zeilen bestaan. Een elektriciteitstoren die voorover is gezakt alsof het ijzer plots van rubber was. Tienduizenden palmbomen die als spookachtige lucifers onthoofd langs de kust staan.

Spanning 4: Waar kunnen we bouwen?

Midden in barangay 88, aan de San Pedrobaai, wonen nog zo’n 1200 mensen in tenten. De grond is modderig. Voor de waterpomp staat een enorme rij blauwe, groene en witte jerrycans. De vrouwen wachten in de schaduw op hun beurt, naast een geel geschilderde betonnen paal, waarop in zwarte letters ‘no-build zone’ staat.

Deze palen zie je overal in Tacloban: langs een drukke weg, midden op een basketbalveldje, tussen de sloppen. Niemand lijkt zich er iets van aan te trekken, maar de gele paaltjes zijn wel degelijk van belang voor de hulpvoorziening. Ze staan namelijk op een afstand van veertig meter van de kust – de door de overheid vastgestelde afstand die per definitieonveilig is voor woningbouw.

Dat de meeste mensen in dit gebied vissers zijn, en dus aan de kust wonen, maakt deze regel nogal ingewikkeld. Het betekent dat zo’n 60 procent van de bevolking op de eilanden zou moeten verhuizen. Maar dat is het waard, denkt burgemeester Romualdez. Achter zijn L-vormige bureau, in een veel te grote zwartleren bureaustoel, zegt hij: ‘Mensen moeten beseffen dat ze simpelweg niet in die gebieden kunnen wonen. Ze zullen er sterven. We kunnen nooit iedereen evacueren.’

Romualdez geeft hulporganisaties dus geen toestemming om binnen veertig meter van de kust nieuwe huizen te bouwen, in de plaats van de huizen die daar verwoest zijn door de tyfoon. En dat blijkt best een lastige huwelijkse voorwaarde. Want waar moeten de hulporganisaties hun huizenbouwprojecten dan wél uitvoeren? Aan grond is op de Filipijnen maar moeilijk te komen – vaak is onduidelijk wie de grond überhaupt bezit – en de hulporganisaties staan onder tijdsdruk: hun budgetten moeten vaak binnen een jaar worden uitgegeven.

Daarom kiezen de organisaties nu massaal voor zogenoemde T-shelters: tijdelijke huisjes, die vaak op grond staan die ook maar tijdelijk beschikbaar is gesteld door de eigenaar, bijvoorbeeld voor een periode van vijf jaar. Ze liggen op een flinke afstand van het stadscentrum, in de groene heuvels. Of er vervolgens ook nog ‘permanente’ huizen voor deze gezinnen gebouwd gaan worden? Dat is een taak voor de overheid, zeggen veel hulporganisaties.

En op sommige plekken verrijzen die permanente huizen al wel. Op nog geen vijftig meter van de voet van de Santo Niñovuilnisbelt bijvoorbeeld, zijn tientallen mannen druk in de weer met metalen frames en cementmolens. Hier verrijst een nieuwe woonwijk.

Maar wat als mensen niet willen verhuizen naar nieuwe locaties? Bijna de gehele barangay70, in het Anibongdistrict, ligt in een no-build zone. Toch hebben de bewoners inmiddels nieuwe sloppen gebouwd, soms op palen in het water. Bij de ingang van de wijk staat een bordje met de nieuwe geuzennaam: ‘Yolanda Village.’ De huisjes liggen verstopt achter een enorm vrachtschip, dat hier tijdens de tyfoon is aangespoeld. Een peuter met slechts een veter om zijn middel zit op een stapel scheepstouwen tegen de rode wand van het schip geleund. Er wordt om hem heen geboord, gelast, gezaagd – het slopen van het schip gaat zeker nog een jaar duren.

Bienvenido Abrea van het barangay-bestuur van ‘Yolanda Village’, vertelt dat hij en de 1200 mensen in de wijk niet weg willen van de kust. ‘We wonen hier al ons hele leven, we zijn gewend aan de gevaren van de zee, rampen komen en gaan. Hoe moeten we de kost verdienen als we ergens anders wonen?’ Hij loopt op slippers van autobanden. ‘Geef ons liever een dijk, dan ons hier weg te sturen.’

Spanning 5: Wanneer zijn we eigenlijk klaar?

Wat afgelopen juli een doodgewone clusterbijeenkomst had moeten zijn, eindigde voor de hulporganisaties uiterst onprettig: de overheidsfunctionaris vertelde de hulpmedewerkers tussen neus en lippen door dat de humanitaire fase wat de Filipijnse overheid betreft voorbij was. ‘Het was een totale schok,’ vertelt een ingewijde binnen de VN. ‘De overheid had ons niet gewaarschuwd. Ze zeiden gewoon: jullie hoeven niet meer naar ons toe te komen om humanitaire noden te bespreken, wij erkennen die niet meer.’

Hoe eerder de officiële noodhulpfase eindigt, hoe beter voor het imago van de overheid. Het toont hoe snel ze de ramp onder controle hebben gekregen, zowel naar hun kiezers, als naar de buitenwereld. ‘Het is een politiek besluit. Of ze nu gelijk hebben of niet, wij moeten bepalen hoe we nu verdergaan, hoe we ons gaan terugtrekken,’ zegt de ingewijde. ‘Officieel gaan we natuurlijk weg en prijzen we de overheid voor haar goede leiderschap en geweldige support. Maar in feite vertelt de overheid ons hier niets.’

De uiteindelijke ontvangers van de hulp zitten hierdoor in grote onzekerheid. ‘Mensen weten niet waar ze aan toe zijn, of ze in hun tijdelijke huizen zullen blijven, of niet,’ vertelt Benilda Albao, van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR, die een informatiebijeenkomst houdt voor Yolandaslachtoffers. ‘Ze zien alleen dat de private eigenaar van dit land een briefje ophangt, waarop staat dat ze er binnen zes maanden af moeten. Dat zaait paniek. Mensen zijn boos dat ze geen officiële informatie van de overheid krijgen.’

De relatietherapeut

En wat zou de relatietherapeut de lokale autoriteiten en de hulporganisaties aanraden, na het aanhoren van hun problemen? Waarschijnlijk zal hij erop wijzen dat er in ieder geval een huwelijk is.

Dat kun je van veel rampgebieden niet zeggen. De Filipijnen zijn niet volledig ondergesneeuwd door het hulpgeweld. Ze stelden het afgelopen jaar regels op waaraan hulporganisaties zich moesten houden, namen beslissingen. En laten we eerlijk zijn: het huwelijk is nog pril.

Maar misschien zou de relatietherapeut ook zeggen: doe eens iets minder voor de bühne, werk gewoon samen.

Terwijl we wachten op ons interview met de burgemeester, in een gemeentehuis vol littekens van Yolanda – het systeemplafond hangt naar beneden, er zit nog geen glas in de ramen van het trappenhuis – komt een Brits meisje van een hulporganisatie binnenlopen bij de receptioniste. Ze heeft ‘goedkeuring’ nodig van de burgemeester om wat huizen te bouwen. ‘Of ’ie hier even kan tekenen.’

 

Giro555 haalt miljoenen op, maar verdeelt ze verkeerd (tegen beter weten in)

Het geld dat Nederlanders overmaken naar Giro555 wordt niet effectief verdeeld over de tien hulporganisaties achter het gironummer. Er heerst onderlinge strijd. Dat staat in een intern rapport in handen van De Correspondent. Aan de vooravond van de nationale inzamelingsactie voor ebola: wat gaat er mis bij Giro555?

Door

namens De Correspondent

Komende week zul je de naam Giro555 – synoniem voor hulpverlening – overal horen. Het is namelijk de nationale actieweek voor de strijd tegen ebola.

Dit stuk gaat niet over of je geld zou moeten storten. Dit stuk gaat over een rapport, in handen van De Correspondent, dat nieuw licht werpt op het functioneren van de stichting achter het gironummer. Dat rapport schetst geen rooskleurig beeld.

Uit het onafhankelijke advies blijkt namelijk dat het bestuur van de stichting achter 555 – de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) – niet naar behoren functioneert, dat het ingezamelde geld effectiever besteed zou kunnen worden en dat de hulporganisaties die ‘samenwerken’ elkaar niets gunnen.

De inhoud van het bewuste rapport, waartoe de SHO zelf opdracht hebben gegeven, is sindsfebruari nog niet naar buiten gebracht. Ingewijden vertellen dat de adviescommissie graag een persconferentie wilde geven, maar dat het bestuur van de SHO dat niet wilde. Volgens de ingewijden waren de directeuren not amused over de inhoud van het rapport. Voorzitter van de commissie, Pauline Meurs, verwijst voor een reactie door naar de SHO zelf.

SHO-voorzitter René Grotenhuis benadrukt desgevraagd dat de organisatie tijd nodig had om haar huiswerk te doen. In januari 2015 zullen enkele aanbevelingen uit het rapport volgens Grotenhuis worden doorgevoerd. Maar de adviezen van de commissie die de fundamentele problemen bij de SHO zouden moeten aanpakken, zullen niet worden opgevolgd.

De SHO – een samenwerkingsverband van tien Nederlandse hulporganisaties – kwamen in 2013 ook al onder vuur te liggen, onder meer na een kritische uitzending van Nieuwsuurin april en een lezing van Femke Halsema in juni dat jaar. In september vorig jaar vroeg het SHO-bestuur, waarin de tien directeuren van de hulporganisaties zitting hebben, eenexterne commissie om advies.

Het rapport van die commissie spreekt van ‘oplopende discussies,’ ‘instabiliteit’ en ‘wrevel’ binnen de organisatie.

In het rapport is ook te lezen dat de NPO/NOS – de mediapartner, die zeer belangrijk is voor het slagen van een inzamelactie – ‘ontevreden’ is over ‘het “lerende” vermogen’ en ‘de professionaliteit’ van de SHO.

Wat is er precies aan de hand bij Giro555?

In het rapport van de commissie staan drie fundamentele problemen beschreven: het geld gaat niet naar de juiste organisaties, de organisaties werken niet goed samen en er is geen onafhankelijk bestuur.

Probleem 1: het geld gaat niet naar de juiste organisaties

De Giro555-actie voor Syrië, in 2013, toont goed wat het eerste fundamentele probleem bij de SHO behelst. Slechts drie van de tien SHO-leden boden vóór de inzamelingsactie substantiële noodhulp in Syrië: het Rode Kruis, Unicef en Stichting Vluchteling gaven ieder meer dan een miljoen euro uit in het land (het Rode Kruis zelfs bijna 5 miljoen). Zij waren dus al aanwezig in het rampgebied en hebben de organisatiestructuren paraat om op grote schaal hulp te bieden. Toch ontvingen deze drie organisaties samen slechts 40 procent van het ingezamelde geld. Het merendeel van het geld ging naar organisaties met veel minder ervaring in het rampgebied, of zelfs naar organisaties die nog helemaal geen noodhulp hadden geboden in Syrië (Care Nederland en World Vision).

Dat komt door de vaste verdeelsleutel van de SHO. Het geld van Giro555 wordt altijd onder de leden verdeeld volgens dezelfde formule. Die wordt voor 60 procent bepaald door de hoeveelheid noodhulp (en hulp bij wederopbouw) die een organisatie levert en voor 40 procent door de hoeveelheid geld die de organisatie zelfwerft. Het komt er dus op neer dat de grootste organisaties ook het grootste deel van het geld krijgen. Voordelen: het is transparant en er hoeft niet over gediscussieerd te worden.

Toch noemt de commissie de verdeelsleutel ‘geen houdbare werkwijze.’ Want wat niet wordt meegenomen is de aard en context van de ramp – zoals het voorbeeld van Syrië illustreert. Is het bijvoorbeeld een vluchtelingencrisis, dan zijn sommige organisaties daarin gespecialiseerd. Gaat het vooral om gezondheidszorg, zoals nu met ebola, dan is dat weer de specialiteit van andere organisaties.

De huidige verdeling van het geld houdt met deze specialismen geen rekening. Noch wordt er rekening gehouden met de werkervaring van de organisaties in het gebied waar de ramp plaatsvindt.

Het feit dat er vrijwel altijd te weinig geld is voor grote rampen, maakt het begrijpelijk dat iedere organisatie zoveel mogelijk geld wil krijgen van de SHO. Maar de commissie noemt dat ‘een groot risico.’ Omdat de organisaties Giro555 beschouwen als een ‘extra subsidiekanaal voor het werk van hun eigen organisatie,’ wordt er geen ‘inhoudelijke afweging’ gemaakt over de verdeling van het geld. En dus wordt er niet gekeken wat de effectiefste manier is om het geld van de Nederlanders te besteden.

Probleem 2: de hulporganisaties werken niet goed samen

Doel van de SHO – zoals omgeschreven in het organisatieregelement – is ‘bij te dragen aan zoveel mogelijk adequate hulp aan slachtoffers van een humanitaire ramp.’

Dit doel is volgens de adviescommissie ‘onvoldoende leidend’ in de besluitvorming binnen de SHO. De directeuren van de tien hulporganisaties vormen samen het bestuur van de SHO. Ingewijden vertellen dat deze directeuren ‘elkaar naar het leven staan’ en elkaar ‘niet serieus nemen.’ De bestuursleden zijn vooral bezig met het binnenhalen van zoveel mogelijk geld voor de eigen organisatie. Elke directeur is ervan overtuigd dat de aanpak of doelgroep van zijn of haar organisatie superieur is.

Het ontbreekt volgens de commissie aan onderlinge waardering voor elkaars kwaliteiten, aan vertrouwen in het handelen van anderen en aan een ‘wederzijdse gunfactor.’ ‘Een inhoudelijke discussie over ieders kwaliteiten en bijdragen aan het geheel wordt feitelijk uit de weg gegaan,’ schrijft de commissie.

Dit is dan ook een van de oorzaken dat het veranderen van de verdeelsleutel zo gevoelig ligt. Het idee om geld af te staan aan een van de andere organisaties is bijna ondenkbaar, omdat de directeuren elkaar niet serieus nemen of op persoonlijk vlak botsen. De commissie schrijft ‘verbaasd’ te zijn dat iedere organisatie binnen de samenwerking ‘toch steeds belang blijft hechten aan de profilering van de eigen organisatie.’ Sommige bestuursleden blijven tijdens een gezamenlijke inzamelingsactie bijvoorbeeld toch namens hun eigen organisatie ‘lobbyen om aandacht.’

Probleem 3: het bestuur van de SHO is niet onafhankelijk

De onderlinge strijd tussen de directeuren is precies de oorzaak dat de huidige bestuursvorm niet werkt. Het bestuur – dat bestaat uit de tien directeuren, met een roulerend voorzitterschap – is niet onafhankelijk. Elke directeur vertegenwoordigt toch nog het belang van de eigen organisatie. De compromissen die in deze situatie van wantrouwen gesloten worden, zijn niet de beste beslissingen voor de slachtoffers in het rampgebied. Van samenwerking is dus nauwelijks sprake, alleen van samenwerving.

Hoe kan het beter?

Het rapport kaart niet alleen problemen aan, het stelt ook oplossingen voor.

Het roulerend voorzitterschap noemt de commissie een noodoplossing. Het voorstel van de commissie is dan ook om een ander bestuurlijk model te kiezen: een coöperatieve vereniging. De directeuren vormen in dit model niet het bestuur, maar de algemene ledenvergadering. Het bestuur zou dan voor meer dan de helft bestaan uit onafhankelijke externen. Ook de voorzitter zou in dit model extern zijn.

Het rapport benadrukt dat alleen een externe, onafhankelijke voorzitter niet genoeg is om het bestuurlijke probleem op te lossen. Eén persoon die als ‘Deus ex Machina’ tussen de hulporganisaties wordt gepositioneerd om de interne tegenstellingen op te lossen, is volgens de commissie ‘niet de juiste weg.’ Alleen een meerderheid aan externen in het bestuur zou de onafhankelijkheid van de SHO kunnen garanderen.

De huidige Raad van Toezicht van de SHO verdwijnt in dit voorstel volledig. Volgens de commissie staat deze Raad momenteel ‘op zeer grote afstand’ van de SHO, de commissie vraagt zich dan ook af wat de Raad toevoegt. Een onafhankelijk bestuur zou volgens de commissie betere checks and balances met zich meebrengen.

Bovendien stelt de commissie een alternatieve verdeelsleutel voor, die zorgt dat de inhoud van de hulpprogramma’s en de specifieke ervaring van de hulporganisaties worden meegenomen in de verdeling van het geld. Dit verdeelmodel bestaat uit drie stappen.

In stap één denkt elke organisatie na of ze überhaupt geld wil ontvangen uit de 555-actie. Als een organisatie denkt dat anderen beter zijn uitgerust om de slachtoffers van een specifieke ramp te helpen, kan de organisatie afstand doen van haar aandeel. Dat kan nu ook al,maar het gebeurt nog weinig. De commissie noemt deze kritische zelfreflectie essentieel voor de ‘externe geloofwaardigheid’ van Giro555.

In stap twee wordt 30 procent van het geld direct verdeeld volgens de huidige verdeelsleutel. Dit zorgt ervoor dat de noodhulp snel op gang kan komen. De overige 70 procent van het geld wordt vervolgens, in stap drie, verdeeld door een externe commissie van deskundigen. De leden van de SHO dienen bij die commissie projectvoorstellen in en de commissie kijkt welke voorstellen het effectiefst zullen zijn. Ook kan dan gekeken worden naar een goede spreiding van het geld over sectoren en gebieden.

Het externe comité van deskundigen zal de voorstellen bekijken en een ‘zwaarwegend advies’ aan het bestuur uitbrengen over de verdeling van het geld. Daarbij wordt, om het een beetje eerlijk te houden, geen enkel voorstel meer dan 25 procent van het geld toegekend.

Wat doet de SHO met de adviezen?

Het SHO-bestuur is deze zomer in beraad geweest om de adviezen van de commissie te beoordelen. SHO-voorzitter René Grotenhuis vertelt dat het SHO-bestuur wat betreft de verdeelsleutel ‘een andere afweging maakt dan de commissie.’ Volgens Grotenhuis zou de expertise van een extern comité van deskundigen ter discussie komen te staan. Bovendien zou het indienen van projectvoorstellen ‘te veel bureaucratische gevolgen’ hebben.

Grotenhuis voorziet ook problemen in het onderscheid tussen de Nederlandse organisaties en hun internationale koepels, als het gaat om het indienen van plannen. ‘Als Care Nederland niet in een gebied werkt, maar Care International wel, mogen zij dan ook voorstellen indienen?’ Het zou volgens hem een ‘enorm circus van assessments en consultants’ opleveren.

In het rapport wordt een ander scenario geschetst. Volgens de onderzoekscommissie hoeven de projectvoorstellen niet wezenlijk te verschillen van de voorstellen die de organisaties toch al schrijven voor intern gebruik en zullen dus ‘geen grote bureaucratische belasting’ opleveren.

Wel zullen de SHO een zogenoemde instaptoets instellen in januari, om te controleren of elke organisatie genoeg ervaring in het specifieke rampgebied heeft om mee te doen aan de actie. Opvallend genoeg wijst de adviescommissie een dergelijke instaptoets expliciet af. Volgens de commissie zou zo’n toets ‘niet onderscheidend’ werken, omdat vrijwel elke organisatie via haar internationale koepel door zo’n test heen zou komen. Zo zou de test niet tot een relevante schifting leiden.

De bestuursstructuur van de SHO zal vanaf januari een aantal veranderingen ondergaan. Naast het algemene bestuur waarin die tien directeuren zitting hebben, zal ook een dagelijks bestuur worden aangesteld, met daarin drie interne én drie externe leden, waaronder de voorzitter en penningmeester. Hiermee wordt dus enige mate van onafhankelijk bestuur gecreëerd, al hebben de externe bestuursleden geen meerderheid. Juist die meerderheid omschrijft het adviesrapport als cruciaal.

De fundamentele kritiek van de commissie op de inrichting van de SHO, de samenwerking tussen de organisaties en de verdeling van het 555-geld blijft ook met deze geplande aanpassingen overeind staan.

Een andere mindset

Een interessante passage uit het rapport gaat over de diversiteit van de hulporganisaties die meedoen met Giro555. Onder de tien leden zitten grote en kleine organisaties, met een godsdienstige of seculiere achtergrond, die zelf programma’s uitvoeren of via een internationale koepelorganisatie, die een specifieke doelgroep hebben of juist breed georiënteerd zijn. De commissie benadrukt dat het samenwerken van zulke verschillende organisaties ‘altijd een zekere mate van instabiliteit en onvoorspelbaarheid met zich meebrengt.’

Maar, zo schrijft de commissie, als je op een goede manier met de diversiteit omgaat, is het juist een meerwaarde. Het zorgt er namelijk ook voor dat de SHO ‘in heel veel verschillende rampen en contexten’ effectief hulp zou kunnen verlenen. Voor elk mogelijk rampgebied zijn er wel organisaties die daar al tientallen jaren werkervaring hebben, die aansluiting hebben bij lokale organisaties, of die bruikbare expertise hebben. Maar daarvoor moet de diversiteit wel ‘beter benut’ worden. ‘Dat vereist een andere mindset van de deelnemers,’ concludeert de commissie.

Of die mindset verandert, zal moeten blijken. SHO-voorzitter René Grotenhuis onderschrijft dat er soms ‘spanningen’ zijn, en dat er ‘hevig gediscussieerd’ kan worden, maar zegt over het door de commissie geconstateerde wantrouwen dat dit niet de kern van het probleem is. ‘Als je ziet dat deze clubs al die jaren bij elkaar zijn gebleven, dan denk ik nou ach, het valt wel mee.’

Elke organisatie heeft het lot van de ebolaslachtoffers deze week extra hoog in het vaandel staan. En juist die slachtoffers verdienen dat hun lot voorgaat op het belang van een specifieke hulporganisatie. Die slachtoffers verdienen naast samenwerving ook echte samenwerking.

 

Door

Juryrapport

‘Maite Vermeulen beet zich vast, dook maandenlang in de geldstromen en aanverwante zaken en ontleedde De Noodhulpmachine. ’

Noodhulp

Noodhulporganisaties komen geregeld langs in het nieuws. Bij iedere nieuwe ramp ontstaat ook weer de discussie of het geld goed besteed wordt. Meestal komt die vraag voorbij in een enkel artikel. Maite Vermeulen van De Correspondent beet zich vast, dook maandenlang in de geldstromen en aanverwante zaken en ontleedde De Noodhulpmachine. Haar verslag is helder, leest soepel en is mooi in beeld gebracht. Uiteindelijk kwam er ook nog nieuws uit: Vermeulen onthulde een kritisch rapport dat de Samenwerkende Hulporganisaties onder de pet hielden. Haar publicatie dwong de SHO het rapport alsnog online te zetten. Heel goed journalistiek werk.