Als een nacht met duizend sterren

Naarmate in Afghanistan meer wordt gevochten, wordt de kloof tussen de militairen en Den Haag groter. Van een opbouwmissie is steeds minder sprake.

Door

Joeri Boom namens De Groene Amsterdammer

joeriboom

Foto: Gerben van Es / Defensie / ANP

‘Wij vechten niet voor Den Haag, wij vechten voor elkaar’, zegt sergeant Sander. Hij is een dag voor ons gesprek teruggekomen uit de Chora Vallei, waar hij twee weken vocht tegen Taliban-strijders. ‘Het maakte niet uit bij welke eenheid je zat. In Chora vocht iedereen zij aan zij. In ons peloton vocht de genie net zo hard als wij, de infanteristen.’ Naast hem zit soldaat Jeroen. Hij bedient een 25mm-kanon op een ypr-rupsvoertuig en nam verschillende Taliban-stellingen onder vuur. ‘Het is wel even schrikken als de raketgranaten 25 meter voor je inslaan. Ik zag waarvandaan de schutter schoot en vuurde maximaal terug. Maar hij ging maar door. Hij vuurde er zes af, daarna stopte het. Ik kon door de begroeiing niet zien of ik hem geraakt had.’

Op Kamp Holland gonst het van de verhalen. Zo’n vijfhonderd militairen van de Battlegroup – de infanteristen die de opbouwers beschermen – werden afgelopen week in de strijd geworpen. Vijftienhonderd Taliban-strijders hadden zich rond de Chora Vallei samengetrokken. Zaterdagnacht om vier uur zetten ze een massale aanval in, waarbij politieposten onder de voet werden gelopen en Nederlandse eenheden ingesloten raakten. De Nederlanders antwoordden op dinsdag met een zware tegenaanval waarbij in acht uur tijd de vallei werd schoongeveegd. Het was de grootste Nederlandse aanval in de naoorlogse geschiedenis.

Een deel van hen vocht al veel langer in de Chora Vallei. Sergeant Sander en soldaat Jeroen bijvoorbeeld. Zij behoren tot de Bravo-compagnie van de Limburgse Jagers en vertrokken op 8 juni voor wat een korte patrouille had moeten zijn. Pas twee weken later keerden ze terug naar Kamp Holland. Hun huid is getaand en ze zien er vermoeid uit. Hun peloton werd naar het zuiden van Chora gedirigeerd toen de Taliban-aanvallen toenamen. ‘Eerst werden we om de dag beschoten’, vertelt Jeroen. ‘Daarna verscheidene keren per dag. Het zwaarste vuurgevecht duurde vijf uur.’

Dat al sinds eind april gevochten werd in de Chora Vallei drong niet door tot Nederland. In de nieuwsberichten van Defensie werden sporadisch gevechten gemeld. Dat de situatie in Chora steeds penibeler werd, bleek daar niet uit.

Na de persconferentie van vrijdag door commandant der strijdkrachten generaal Dick Berlijn, waarin hij melding maakte van het heroveren van de vallei, volgde kritiek. Waarom verzweeg Defensie de intensiteit van de eerdere gevechten in het gebied? Op Kamp Holland klinkt her en der smalend dat pas nu er burgerdoden zijn gevallen, wel bekendgemaakt moet worden hoe zwaar er is gevochten in Chora. Dat dit niet eerder gebeurde, zou te maken hebben met Haagse angst. De Isaf-missie, die opbouw hoog in het vaandel heeft, mocht eens gezien worden als een vechtmissie.

Er zit een kloof tussen de militairen in Uruzgan en de politici in Den Haag, waar de minister van Defensie en de commandant der strijdkrachten de dienst uitmaken. De kloof lijkt groter te worden, ondanks de bewuste beslissing van de voorlichters hier om het geweld niet te verbloemen. Zij maakten geen bezwaar tegen de rauwe beelden van de zelfmoordaanslag in Tarin Kowt, gefilmd door RTL Nieuws. Eerder kon ook het NOS Journaal beelden uitzenden van een aanval bij patrouillebasis Poentjak en een (licht)gewonde militair. ‘We moeten voorkomen dat er twee werelden ontstaan’, zegt Public Information Officer majoor Eric Jonkers. Hij doelt op enerzijds de wereld van de Isaf-militair die in hinderlagen loopt en soms in de aanval moet om de Taliban te verdrijven, en anderzijds de wereld van Nederland waar gevechtsacties worden gezien als iets wat niet bij een opbouwmissie hoort.

Ook luitenant-kolonel Rob Querido, commandant van de Battlegroup van Taskforce Uruzgan, maakt zich zorgen over de discrepantie tussen de rauwe werkelijkheid in Uruzgan en het gepolijste beeld van een opbouwmissie. Hij gaf, nog vóór de persconferentie van Dick Berlijn, een gedetailleerde opsomming van de gevechten rond Chora vanaf eind april. ‘Ik wil ons verhaal vertellen, omdat de Nederlanders thuis niet gewend zijn dat onze militairen de aanval inzetten. Het gaat mij om erkenning en nazorg. Als de mannen en vrouwen die hebben gevochten thuis over hun ervaringen gaan vertellen, wil ik niet dat mensen zeggen: dat kan niet waar zijn; we hebben hier niets over gehoord.’

Kapitein Larry (38) kwam eind april met zijn eenheid de Chora Vallei binnen. De politiepost bij Kalakala was toen al ingenomen door de Taliban. ‘Wij hebben hem heroverd, samen met Afghaanse strijders. Dat was lastig, we moesten ons een weg omhoog vechten. Daarna is het onrustig gebleven. We werden vrijwel dagelijks beschoten.’

Kapitein Larry leidt een compagnie parachutisten van het regiment stoottroepen uit Assen. De eenheid maakt deel uit van de Luchtmobiele Brigade. ‘Hakken en zagen’ noemt hij de gevechtsacties. ‘Met opbouwwerk had het weinig te maken.’ Toen afgelopen zaterdagnacht de grote Taliban-aanval werd ingezet, had hij maar één devies: ‘Wij hebben de stotersvlag op het districtskantoor gehesen, en die blijft daar wapperen.’ Om zijn mannen te motiveren diende de leus: Rave the Eenclave! De Luchtmobiele Brigade was Srebrenica nog niet vergeten. Kapitein Larry zelf diende in Dutchbat 3, de eenheid die in de Bosnische enclave was toen de Serven er binnentrokken. ‘Ook Chora is een enclave’, zegt Larry, ‘het ligt ingeklemd tussen de bergen, net als Srebrenica. Ook hier zagen we vluchtelingenstromen, ook hier vocht een militie.’ De para’s werden teruggedrongen op twee vierkante kilometer en bleven vechten. ‘Mijn mannen waren tot het uiterste gemotiveerd. Nu hadden we wél de middelen om keihard terug te slaan en die lui van de mat te vegen. Ik was verbaasd dat ze bleven komen. Maar we hielden stand.’

Zijn eenheid rust nu uit op Kamp Holland en gaat binnenkort terug naar Chora. Er heerst geen jubelstemming. De dood van sergeant-majoor Jos Leunissen tijdens het afvuren van een mortier heeft veel indruk gemaakt. ‘De ochtend dat het gebeurde lag iedereen achter de wapens’, vertelt Larry. We waren teruggedrongen en omsingeld. Iedereen was dubbel ingezet. Er stond een menigte Afghanen voor de poort van de white compound. Ik had ze nog nooit gezien, maar ze wilden meevechten. Ik kon ze goed gebruiken. Ik heb een rol rood-wit afzetlint gepakt en elke strijder een stuk ervan om zijn arm laten doen, zodat we ze konden onderscheiden van Taliban-strijders. Uiteindelijk heb ik de districtschef zo ver gekregen om zijn wapenvoorraad aan te spreken. Ik heb hem even geholpen door mijn rechtervoet tegen de deur van de opslagplaats te zetten. Die lag helemaal vol. Toen ik binnen was, hoorde ik een harde klap. Ik rende naar buiten en daar lag Jos, aan mijn voeten. Verderop lagen drie gewonden. Dat was zwaar, dat was verschrikkelijk. Ik had Jos zelf gevraagd zich tijdelijk bij mijn eenheid te voegen als oudste onderofficier. Had ik dat maar nooit gedaan, denk ik nu.’

De deur van zijn gepantserde container gaat open. Een van Larry’s officieren komt binnen: een luitenant met een frons tussen de ogen. Hij heeft zojuist doorgekregen wat de commandant der strijdkrachten in Den Haag tijdens de persconferentie heeft verklaard. ‘Hij zegt dat er dertig Taliban zijn gedood.’ Larry kijkt ongelovig. ‘Waar zijn die lui mee bezig? Ik ben bang dat alleen al de mannen om mij heen er dertig hebben uitgehaald.’ De kapitein gaf leiding aan drie pelotons die elk hun eigen gebied bestreken dat door middel van zware gevechten vrijgehouden moest worden van Taliban-strijders.

Hoe het eruitzag? Kapitein Larry valt stil. ‘Als een nacht met duizend sterren’, zegt hij dan. ‘We zaten ingesloten. Ik had mijn pelotons zo ver moeten terugtrekken dat ze zich al aan de rand van het stadje bevonden. Ik lag met mijn groep in het districtskantoor en leidde daarvandaan het gevecht. Ik kreeg continu meldingen van wat mijn mensen waarnamen. De aanvallen hoorde je zo wel, daar was geen melding voor nodig. Schotenwisselingen, de hele tijd door. Zeker ’s avonds en ’s nachts was het een en al strijd. Steeds weer zag je lichtflitsen van vliegtuigbommen en mortieren.’

Kapitein Larry wil best meewerken aan de opbouw van Uruzgan, maar hij had te maken met politieagenten die al vier of vijf maanden niet betaald waren. ‘Die waren het wel zat. Waarom zouden ze de posten nog bemannen om de Taliban tegen te houden? Wie laat zich nou voor niks voor zijn kop schieten? Beste Afghaanse autoriteiten, denk ik dan, ik sta hier met mijn mannen te hakken en te zagen voor jullie bevolking. Waarom komen er geen centjes? Waarom is Chora jullie niets waard?’

‘Opbouwen als het kan, vechten als het moet’ is het motto van de missie. Dick Berlijn herhaalde het maar weer eens tijdens de persconferentie. Inmiddels is duidelijk dat veel gevochten moet worden om een beetje te kunnen opbouwen. En wat gevreesd werd is gebeurd: er zijn burgerslachtoffers gevallen. Uit Chora komen berichten van moordpartijen door de Taliban. Waarschijnlijk zijn ook in artillerie- en luchtbombardementen burgers gedood. Generaal Berlijn sloot dat niet uit.

De Afghaanse president Karzai zei zaterdag dat de Navo in Uruzgan 52 burgers heeft gedood. Dat aantal wordt op Kamp Holland niet bevestigd; er vindt onderzoek plaats. Als er burgers zijn gedood door Isaf is dat waarschijnlijk gebeurd tijdens de bombardementen van zaterdagnacht, toen de Taliban massaal aanvielen. Volgens sergeant Sander en soldaat Jeroen werd goed opgelet of er geen burgers getroffen konden worden. Sergeant Sander: ‘Als we beschoten werden vanuit een qala (een ommuurd huis – jb) schoten we terug met alles wat we hadden. We lieten er alleen een bom op gooien als het niet anders kon. Maar de meeste burgers waren al gevlucht, dat weet ik zeker. We hoorden hoe ze met luidsprekers werden opgeroepen naar de bazaar te gaan, die nog in handen was van de para’s.’ Soldaat Jeroen: ‘We mochten vrij vuren in onze sector, maar dat betekent niet dat we schoten op alles wat bewoog. Als ik het niet goed kon zien, vroeg ik een collega in een andere wagen mee te kijken. Is dat wel een strijder? Is het geen boer met een schop over zijn schouder die gaat kijken of zijn huis er nog staat?’

‘We hebben de bommenwerpers alleen doelen doorgegeven waarvandaan we werden bestookt en die een bedreiging vormden’, zegt kapitein Larry. ‘Ik sluit niet uit dat er burgerslachtoffers zijn gevallen door ons handelen. Maar de vlag wappert nog. De winkels zijn weer open en de kinderen gaan weer naar school.’

Dit artikel is door het ministerie van Defensie gecontroleerd op operationele informatie. De gegevens konden niet worden geverifieerd bij onafhankelijke Afghaanse bronnen.

 

Niets zien in Uruzgan

Politici die de Nederlandse missie in Afghanistan bezoeken, mogen niet het kamp uit. Wat weet het  kabinet eigenlijk? En de Tweede Kamer, waar het afkalvende draagvlak voor  de missie hersteld zou moeten worden?

Door

Joeri Boom namens De Groene Amsterdammer

boom1

Foto: Reza Webistan / CORBIS

‘Nee, dat gaat echt niet’, antwoordde een militaire voorlichter in Tarin Kowt wat lacherig. Ik vroeg hem een tijdje geleden of het niet raadzaam was zijn minister eens mee te sturen op patrouille in Uruzgan. ‘Ministers en kamerleden zijnhigh value targets voor de Taliban.’ Ik was net terug van tien dagen patrouilleren in de Chora-vallei. Eerder reisde ik vijf dagen mee met een provinciaal reconstructieteam op de westelijke oever van de Dorafshan-rivier. Tijdens beide tochten hadden we ‘contact’, zoals militairen dat noemen. De Nederlanders werden aangevallen en schoten terug. Die tochten, en nog enkele andere trips buiten de relatief veilige Nederlandse kampen in Tarin Kowt en Deh Rawod, leerden mij veel over de missie in Uruzgan. Uitstekende bedoelingen heeft Nederland daar, maar die komen niet goed uit de verf. Buiten de bases is het gevaar zo groot dat van een grootschalige, gestructureerde opbouw van de provincie geen sprake kan zijn. Hoe graag we dat ook zouden willen.

Betekent dat het failliet van de missie? Het is maar hoe je het bekijkt. Het kabinet is helder en eerlijk geweest. Het stelde in zijn artikel-100-brief, waarmee het het parlement informeerde over de voorgenomen uitzending, dat het niet gemakkelijk zou worden: ‘Het is (…) niet realistisch te verwachten dat na de twee jaar in Uruzgan veiligheid, stabiliteit en voorspoedige economische ontwikkelingen zullen kunnen bestaan zonder hulp van buiten.’ Ook stelde de regering dat vechten en opbouwen samen zouden gaan. ‘Opbouwen waar het kan, vechten waar het moet’, werd het missiemotto. Het bleek een leuze die de werkelijkheid perfect omschreef. Opbouwprojecten beklijven niet als de bevolking ze niet beschermt. Dat geldt voor nieuwe waterputten net zo goed als voor irrigatiewerken en scholen. Als de Nederlanders terugkeren naar hun bases komen de Taliban om de put te dempen en leraren en leerlingen te intimideren. Pas als de bevolking zeker weet dat ze voldoende rugdekking heeft van Nederlandse militairen en betrouwbare Afghaanse politie- en legereenheden, die het uiteindelijk zonder Isaf moeten zien te stellen, zal ze het aandurven om op te staan tegen de Taliban en mee te werken aan de opbouw. Zo gaan veiligheid en hulp hand in hand.

Een van de komende maanden beslist de regering of de missie verlengd wordt. Dat mag ze zelfstandig doen. Een kamermeerderheid ter ondersteuning van het besluit is wel wenselijk, maar niet nodig. De steun voor de missie houdt niet over in de Kamer. En nu blijkt ook nog eens dat de bevolking zich tegen de missie aan het keren is. Bijna 55 procent vindt het wel genoeg geweest en wil geen verlenging. Dat blijkt uit onderzoek dat het Algemeen Dagblad liet uitvoeren. Overigens heeft de tegenstand minder te maken met het sneuvelen van militairen (Nederland verloor in Uruzgan tot nu toe tien man) dan met de onduidelijkheid rond de stabiliteit en opbouw die Nederlanders zouden gaan bieden, blijkt uit de enquête.

Het is voor journalisten erg moeilijk om opbouwprojecten te bezoeken. Zonder bescherming Uruzgan intrekken is uiterst gevaarlijk, wegens de aanwezigheid van groepen Taliban, zelfs in de nabijheid van Tarin Kowt. Dus geeft Defensie journalisten de kans zich in te bedden bij haar eenheden. De eerste vraag die elke journalist op Kamp Holland stelt is: ‘Doet u mij alstublieft de grand tour langs de projecten.’ Het antwoord is steevast: ‘Dat zal niet zomaar gaan, we zijn afhankelijk van de beschikbare capaciteit.’ Als er geen plekje over is in een pantserwagen kan de journalist niet naar een opbouwproject worden gebracht om te zien hoe het ervoor staat. Voor parlementariërs die zich komen informeren, is een tocht buiten het kamp simpelweg uitgesloten. Zelfs het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat via Ontwikkelingssamenwerking menig project financiert, heeft geen duidelijk beeld van hoe het ervoor staat. Buiten de veilige gebieden, waar Nederlanders regelmatig patrouilleren, waagt zich geen westerling. Militairen komen er niet, journalisten evenmin, ook niet de enkeling die los van Defensie reist. Zij komen niet verder dan het veilige centrum van Tarin Kowt.

Dus is Nederland afhankelijk van de rapportages van Afghaanse organisaties die ‘onder de radar’ werken. Voor hun eigen veiligheid willen zij niet geassocieerd worden met Nederlandse militairen. Ze werken op verzoek en onder bescherming van de lokale gemeenschap. De organisaties maken foto’s van hun activiteiten en keurige verantwoordingen van hun door Nederland gefinancierde uitgaven. Die worden bewaard in ordners op de ambassade in Kabul. Meer inzicht in de opbouw buiten de veilige gebieden is er niet.

Wat weet de regering eigenlijk? En wat weet de Tweede Kamer, onze volksvertegenwoordiging, waar het afkalvende draagvlak voor de missie hersteld zou moeten worden? Afgelopen week kwam een delegatie kamerleden terug uit Afghanistan. Ze zouden hun licht opsteken over de missie in Uruzgan. En dat deden ze. Maar ze zagen niets. Daags voor hun aankomst in Kabul liet de mivd weten dat ze niet van het militaire vliegveld af mochten. Het was de bedoeling dat ze Afghaanse hoge militairen en ministers zouden ontmoeten op de Nederlandse ambassade, maar daar kwam niets van terecht. Te gevaarlijk. Dus verplaatsten de Afghaanse hoogwaardigheidsbekleders zich naar het militaire vliegveld. Ook zij lopen risico als ze de weg op gaan. Misschien wel meer dan de kamerleden. Hun voertuigen zijn bekend bij de zelfmoordcommando’s in Kabul. Afgelopen donderdag, toen de kamerdelegatie al weer thuis was, vond een zelfmoordaanslag plaats bij een van de poorten van het vliegveld. Volgens militairen op de luchthaven was de bomauto een zwarte Suzuki-jeep die al een tijdje stond te wachten op zoek naar een prooi. Toen er een konvooi burgerauto’s langskwam, trok hij op, maar miste en boorde zich in een Belgische pantserwagen. Daardoor bleef het aantal dodelijke slachtoffers beperkt tot één: een Afghaanse militair.

Ook in Tarin Kowt kregen de kamerleden te horen dat het buiten de basis te onveilig was. Diplomatieke kringen hier in Kabul maakten zich zorgen om de restricties die Defensie stelde. Het betrof niet zomaar parlementariërs, maar de leden van de vaste kamercommissie voor Defensie, degenen die door hun fractiegenoten beschouwd worden als experts op het gebied van de Uruzgan-missie. Wat als zij tot de conclusie zouden komen dat één jaar Nederlandse aanwezigheid de provincie niet veiliger had gemaakt? Zouden ze dan nog wel een verlenging willen steunen? Hun vrees was ongegrond. Want zonder ook maar iets gezien te hebben, concludeerden de meeste delegatieleden dat Nederland uitstekend werk verrichtte, dat vooral voortgezet moest worden. Zo ook Martijn van Dam van regeringspartij pvda, de partij die na veel twijfel had besloten de missie te steunen, maar die dan wel resultaten wilde zien op straffe van het intrekken van haar steun. Femke Halsema van GroenLinks, die vanaf het begin tegen de missie was, kwam juist ‘somberder’ terug. Dat was evenmin gebaseerd op informatie uit de eerste hand.

Het wachten is op Nederlandse parlementariërs én bewindslieden die pas willen oordelen over de missie als ze die ook echt gezien hebben. Waarom zou een minister van Defensie niet mee kunnen op patrouille? Laat hem in het diepste geheim naar Uruzgan vertrekken, wijs hem twee persoonlijke bewakers toe, hijs hem in een militair tenue en laat hem meereizen met een provinciaal reconstructieteam. Dan kan hij de angst zien in de ogen van de Afghaan die door militairen wordt aangesproken en klem zit tussen hen en de Taliban. Dan kan hij horen hoe dorpelingen vertellen over de corrupte politie. Dan kan hij de spanning voelen als een groep militairen zonder helm, de geweerloop naar beneden, van een heuvel afdaalt om opnieuw het dorp in te gaan waar ze eerder in een hinderlaag liep. Misschien kan hij dan ook voelen hoe het is om handen te schudden met vriendelijke Afghanen die je op de thee noden, en vijf minuten na vertrek vanuit hetzelfde huis beschoten te worden. Dan zou hij waarschijnlijk beter de opmerking kunnen plaatsen die hij hoort van een jonge machinegeweerschutter die zegt: ‘Ik ben nu al vier keer in een hinderlaag terechtgekomen, maar ik zie nooit wie er op me schiet. Ik zie alleen maar mondingsvlammetjes. Ik zou zo’n gast die het op ons heeft gemunt wel eens goed willen raken, en zien dat-ie dood is. Dan slaap ik een stuk beter, zeker weten.’

Misschien komt de minister dan tot dezelfde conclusie: doorgaan met de missie. In elk geval berust die beslissing dan op informatie uit eigen hand. Niet op die van hoge militairen die uiteraard willen doorgaan. Vredesmissies zijn core business voor de hedendaagse militairen, dus waarom zouden ze willen stoppen? Ook zou hij dan minder zwaar hoeven leunen op de informatie van Afghaanse functionarissen, die niet zelden flink verdienen aan de internationale gemeenschap. Met name de Amerikanen blinken uit in het vergeven van veel te dure contracten aan stromannen van corrupte bestuurders, zoals het recent vertaalde boek van Sarah Chayes, De terugkeer van de chaos, laat zien.

De Amerikaanse Chayes werkte sinds eind 2001 als journalist voor National Public Radio vanuit Kandahar. Later keerde ze terug als hulpverleenster. In haar boek beschrijft ze een grenzeloos naïeve internationale gemeenschap die zich in Kandahar, vlak bij Uruzgan, laat gijzelen door dezelfde warlords waarvan de Taliban nu juist – het was het enige goede wat ze deden – de bevolking hadden verlost.

Als regerings- en parlementsleden dan niet de moeite en het risico nemen om te eisen dat ze Uruzgan zélf kunnen zien, ingebed in een Nederlands peloton, laat ze dan op z’n minst het boek van Sarah Chayes lezen voordat ze een zwaarwegende beslissing nemen over blijven of gaan.

 

‘Zeg eens eerlijk, man, dit is toch geen Isaf meer?’

De situatie in Uruzgan verslechtert. De opbouw ligt al weken stil, de gevechten met de Taliban verharden. Het wordt tijd dat Defensie in haar berichtgeving recht doet aan die werkelijkheid.

Door

Joeri Boom namens De Groene Amsterdammer

BOOM3

Nederlandse pantserwagens vlakbij taliban-posities Foto: Joeri Boom

Alweer alarm. Terwijl ik struikelend met m’n scherfvest en helm naar de ingang van het kamp ren waar de pantserwagens zich verzamelen, klinkt het tegelijkertijd doffe en scherpe geluid dat wordt voortgebracht door de rotors van Apache-gevechtshelikopters. Het zijn er twee. Ze cirkelen boven de ‘groene zone’ ten noorden van het kamp. Dat kan maar één ding betekenen. Er is een peloton in een hinderlaag gelopen in het vruchtbare gebied langs de rivieren Helmand en Tiri Rud; dichtbegroeid, onoverzichtelijk terrein, waar het moeilijk vechten is.

Een uur later komt het peloton binnen op Camp Hadrian, waar zo’n driehonderd Nederlandse militairen zijn gelegerd. Het heeft zich op eigen kracht uit de hinderlaag gevochten. De nood was aan de man, en dat was niet de eerste keer in de afgelopen weken. Sinds woensdag 5 september rukken de Taliban op in het district Deh Rawod. Toen voltrok zich wat een officier hier ‘het zwartste scenario’ noemde: een gecoördineerde Taliban-aanval vanuit het zuiden en het noorden. Bijna alle politie- en militieposten vielen in hun handen. Ook Nederlandse pelotons werden in het gevecht geworpen.

De mannen zijn bezweet en bestoft. Hun vermoeidheid wordt nu nog onderdrukt door de adrenaline in hun aderen. Ze hebben bijna twee uur lang gevochten met een tactisch sterk opererende Taliban-eenheid. Ze werden omsingeld toen ze kwetsbaar waren, tijdens een voetpatrouille bij Shingowlah, ongeveer vijf kilometer van het kamp. Tijdens het gevecht probeerden de Taliban hen uiteen te drijven en de verschillende groepen te isoleren.

Mannen met ogen als schoteltjes slaan elkaar op de schouder. ‘Goed dat ik je zie, man. Ik was je kwijt.’ Een van hen vertelt hoe hij zonder dekking, plat op zijn buik midden in de zurige stront, probeerde uit te vinden waarvandaan hij in godsnaam werd beschoten. ‘Het leek wel of de kogels van alle kanten kwamen.’ Een ander klom over een muurtje in een poging de pantserwagens te bereiken, maar kwam daardoor midden in de vuurlinie van de Taliban terecht. Er zit een kogelgat in het hengsel van zijn Diemaco-geweer. Twintig minuten lang drukte hij zich tegen de grond aan de rand van een akker met bonenplantjes, terwijl de muur achter hem werd weggevreten door kogels uit kalasjnikovs en een machinegeweer.

Wat dit peloton meemaakte is een van de ‘diverse kleine vuurcontacten’ waarmee Defensie de situatie rond Deh Rawod beschrijft in haar periodieke overzichten. Die rieken zo langzamerhand naar propaganda. De gevechten staan kort aan het einde van de tekst. Het leeuwendeel gaat over opbouwactiviteiten, maar bevat weinig nieuws. Neem het overzicht van 20 september. Daarin worden uitvoerig vermeld: het moderniseren van het ziekenhuis in Tarin Kowt (kwam al vaker voor in de overzichten, want loopt al meer dan een jaar), het ‘voornemens’ zijn ‘gratis zaad’ uit te delen aan boeren als alternatief voor de papaverteelt (rijkelijk laat en om welk gewas gaat het eigenlijk?), het verzorgen van specialistische trainingen voor het ana, het Afghaanse regeringsleger (onvermeld blijft dat Nederland al een jaar wacht op meermaals toegezegde en broodnodige ana-versterkingen). Wat er niet staat: in Deh Rawod ligt de opbouw al weken stil. Het provinciaal reconstructieteam (prt), dat uitstekende contacten opbouwde in de regio, wordt nu ingezet om inlichtingen bij de bevolking in te winnen en haar te bewegen zich te verzetten tegen de Taliban.

Ook het bombardement op het gehucht Aduzay, ongeveer tien kilometer ten zuiden van Camp Hadrian, kwam niet in de periodieke overzichten voor. Tijdens een tweedaagse patrouille maakten we mee hoe op 12 september, de hele dag lang, het plaatsje bestookt werd. Terwijl we onze gevechtsrantsoenen aten, zagen we vanaf het dak van een pantserwagen de zoveelste F15 Eagle naar beneden duiken en zich ontdoen van twee zwarte stipjes die zware explosies veroorzaakten. ‘Het zal je huis maar zijn’, zei een Nederlandse militair, en nam nog een hap van zijn beef-ravioli.Dit leek in niets op de proportionele inzet van het luchtwapen dat Isaf voorstaat.

De volgende dag informeerde prt-commandant Lodewijk bij districtschef Haider Khan naar burgerslachtoffers. ‘Het zijn er heel veel’, vertelde die. ‘De Amerikanen zijn niet zoals de Nederlanders. Zij bombarderen meteen. Kun je niet zorgen dat ze daarmee stoppen?’ De kapitein moest toegeven dat zijn macht niet zo ver reikt. Hij maakte zich zorgen. Op de stafkaart telde hij dertig stipjes in Aduzay. Elk stipje is een qala, een ommuurd huis. ‘Ik denk dat er wel twintig bommen zijn geworpen. Dan zou Aduzay weggevaagd kunnen zijn’, zei hij. Intussen was kapitein Erik, commandant van de gevechtseenheden op Camp Hadrian, bezig om inlichtingen in te winnen bij de Amerikaanse special forces-commandanten, met wie hij naar eigen zeggen een goede relatie heeft. Drie dagen later hadden zij hem nog niets verteld en speelde hij met de gedachte dan maar zelf een verkenningspatrouille het gevaarlijke gebied in te sturen.

Het weinige dat we weten over Aduzay komt uit een persbericht van Combined Joint Taskforce-82. De Taskforce wordt geleid door Amerikanen en valt niet onder Isaf, maar onder Operation Enduring Freedom. De Amerikanen begeleidden een Afghaanse legereenheid. Toen ze bij Aduzay werden aangevallen, werd luchtsteun ingeroepen. Er zouden 45 Taliban-strijders zijn gedood. Volgens cjtf-82 werden geen burgerslachtoffers ‘gerapporteerd’. Het Amerikaanse persbureau Associated Press nam het bericht over, zonder het zinnetje over burgerslachtoffers. Waarschijnlijk wegens het verdachte ‘gerapporteerd’. Wat zou het ministerie van Defensie vinden van dit grove Amerikaanse optreden in een gebied waar Nederland juist de bevolking tracht te winnen? Het zwijgt daarover in zijn nieuwsberichten.

Op de dag dat ik het kleine kamp verliet, leek het wat rustiger te worden in het district. Vier dagen nadien kreeg ik echter een e-mailbericht van een militair die binnenkort naar huis mag. Het zegt meer dan het komende periodieke overzicht van Defensie. ‘Hier is de situatie verder verslechterd sinds jij weg bent. (Was dat nog mogelijk?) De Noordelijke Greenzone is in handen gevallen van de Taliban en daar wordt nu zwaar gevochten. Vanaf de hescowallen op Hadrian kunnen we de gevechten goed zien. Dat is wel heel erg dichtbij ondertussen!

Nog drie dagen, nog drie dagen…’

Later die dag sneuvelde soldaat-1 Tim Hoogland (20) in een van die gevechten. Het was reden voor Defensie af te stappen van haar ‘beperkte vuurcontacten’ en nu wél te reppen van ‘een langdurig vuurgevecht’. Maar de openheid werd meteen tenietgedaan door een onheuse opmerking van Defensie-minister Van Middelkoop. Volgens hem proberen de Taliban ‘met de moed der wanhoop’ hun status in de regio te verhogen.

De Taliban-acties rond Deh Rawod zijn niet wanhopig. Het offensief op 5 september was ‘gecoördineerd’, zei kapitein Erik. ‘Er zit hier nu duizend man Taliban.’ Hij werd teruggefloten door een ‘hoger niveau’, maar weigerde die woorden in te slikken. Sterker: in tweede instantie liet hij zien waar de strijders zaten (in de strook langs de Helmand, van de Kajaki-stuwdam in het zuiden tot voorbij Cutu in het noorden) en benadrukte hij nog eens dat er sprake was van ‘coördinatie tussen groepen’ en van de aanwezigheid van ‘Taliban-kopstukken’, waardoor ze extra fanatiek vochten. Tijdens de gevechten in Shingowlah werden strijders in camouflagepak gezien in plaats van in lokale kledij. Eerder vertelden militairen die elders in de regio vochten dat het mortiervuur ‘angstaanjagend goed gericht’ was en dat ze werden beschoten door scherpschutters: een onrustbarend novum. Hun conclusie: de geoefendheid van de strijders neemt toe en hun arsenaal breidt zich uit.

Afgelopen maandag, vier dagen nadat Tim Hoogland sneuvelde, gaf Defensie toe dat de situatie in Deh Rawod ‘verslechterd’ was. Commandant der Strijdkrachten Dick Berlijn zei dat wordt gedacht over het sturen van versterkingen. Dat hebben de manschappen op Camp Hadrian eerder gehoord. Toen het Taliban-offensief op 5 september losbarstte, moesten ze bijna een week wachten op een extra peloton uit Tarin Kowt. Daardoor konden de Nederlanders geen vuist maken toen dat het hardst nodig was. Toen ik uit Camp Hadrian vertrok, was dat peloton alweer teruggereisd naar Tarin Kowt.

Kapitein Erik is het type commandant dat vindt dat de waarheid ook in Nederland bekend moet zijn. Hij wil het zijn mannen besparen dat ze thuis slechts opgetrokken wenkbrauwen zien als ze vertellen over de harde gevechten die ze voerden. ‘Maar het was toch een opbouwmissie?’ Ook veel manschappen vinden dat Defensie geen recht doet aan wat werkelijk gaande is in Uruzgan. ‘Het is belangrijk voor mijn maten die buiten vechten dat dit bekend wordt’, mailt een andere militair uit Deh Rawod, die er nog maanden moet dienen. ‘Want zeg eens eerlijk, man, dit is toch geen Isaf meer?’

 

Slag gewonnen, oorlog verloren

Defensie gaf beelden vrij van vechtende Nederlandse militairen in Uruzgan, maar kondigde tegelijkertijd vrijheidbeperkende maatregelen af voor de pers.

Door

Joeri Boom namens De Groene Amsterdammer

boom5

De invalide geraakte militairen krijgen een speciale medaille van generaal Dick Berlijn. Foto: Ram Saeys / HH

De boodschap is overgekomen. Vorige week woensdag waren op de journaals van zes en acht uur eindelijk beelden te zien van een gevecht tussen Nederlandse militairen en Taliban-strijders. Daarmee hebben enkele kritische media een slag gewonnen in de strijd om de informatievoorziening over de Nederlandse bijdrage aan de Isaf-missie in Uruzgan.

Isaf is gemandateerd door de Verenigde Naties en beoogt veiligheid en stabiliteit te brengen in Afghanistan. De strategie: de steun van de bevolking winnen voor de wettig gekozen Afghaanse regering. Het doel: het voorkomen van een nieuw afglijden naar oorlog, moord en doodslag, een praktijk die de Afghanen al bijna dertig jaar teistert en die het land een vrijhaven maakte voor islamitisch terrorisme. ‘Er is geen militaire oplossing voor Afghanistan’, het ligt Navo-generaals in de mond bestorven. Mooie missie. Doen we graag aan mee. Maar de praktijk is anders. De Navo, die de missie leidt, laat Nederland zakken. Net als in Srebrenica. Toen kwam er geen luchtsteun, nu komen er niet de beloofde versterkingen voor het district Deh Rawod. En wat die militaire oplossing betreft: er wordt nu harder gevochten in Zuid-Afghanistan dan vorige zomer, toen we aan de missie begonnen.

De uitzendingen van het nos-journaal tonen een radicale beleidswijziging van de Defensie-voorlichters. Dat was hard nodig. De spanning tussen de werkelijkheid in Uruzgan en de officiële lijn die Defensie daarover uitdroeg in zijn persberichten en periodieke overzichten werd veel te groot. Defensie overschreed een grens toen begin september in Deh Rawod vrijwel alle Afghaanse politie- en militieposten onder de voet werden gelopen in een goed gecoördineerd Taliban-offensief. Ik was toen in het district. Bijna alle militairen van de kleine basis in Deh Rawod trokken erop uit om te vechten. Toch sprak Defensie van ‘beperkte vuurcontacten’ en propte het zijn periodieke overzicht vol met breed uitgemeten maar kleinschalig en oudbakken opbouwwerk. Dat noopte De Groene Amsterdammer het toenmalige persbeleid van Defensie te kwalificeren als ‘riekend naar propaganda’.

‘Dat artikel heeft ertoe bijgedragen deze stap te zetten’, vertelt luitenant-ter-zee Robin Middel. Als woordvoerder operaties is hij verantwoordelijk voor de voorlichting over Uruzgan. ‘We vonden aanvankelijk dat journalisten een vergrootglas legden op elke tic (afkorting van ‘troops in contact’, jargon voor aanval – jb). Een tic kan klein zijn. Bijvoorbeeld een 107mm-raket die ver van de patrouille terechtkomt, maar enigszins in de richting werd afgevuurd. Maar nu zijn de gevechten in omvang toegenomen. Daar willen we open over zijn.’

Een maand geleden droeg commandant der strijdkrachten Dick Berlijn nog uit dat er te veel aandacht was voor ‘negatieve zaken’, waarmee hij doelde op gevechten. Vorige week verkondigde hij in Nova: ‘We willen een eerlijk beeld overbrengen en ook laten zien dat de missie niet alleen om wederopbouw gaat. De perceptie moet niet uit de pas lopen met de werkelijkheid in Afghanistan.’ In diezelfde uitzending raakte SP-parlementariër Harry van Bommel de weg kwijt. Hij noemde de beelden ‘propaganda’. Defensie zou het beeld van de missie willen wijzigen van een opbouwmisie in een vechtmissie. Eerder beweerde de SP het tegendeel.

Wat hebben we gezien en wat zegt dat over de situatie in Uruzgan? De schotenwisseling vond plaats op 20 augustus in de Chora-vallei, vlak bij de politiepost bij Kala Kala. De Taliban hadden de post in handen, een Nederlands peloton probeerde die te heroveren. De geluiden van dat gevecht, waarbij twee Nederlandse gewonden vielen toen hun pantserwagen werd getroffen door een mortiergranaat, waren op de achtergrond te horen. Steeds dreigender naarmate de eenheid verder oprukte. Het gevecht dat werd gefilmd, vond plaats in de marge van de strijd rond Kala Kala en werd geleverd door het Operational Monitoring and Liason Team (omlt) dat het Afghaanse regeringsleger (ana) te velde begeleidt. De Nederlanders van het omlt en de ana rukten gezamenlijk op door de dichtbegroeide vallei en werden in de flank beschoten toen ze vlak bij de politiepost waren. Het vuur werd beantwoord en terwijl dat gebeurde, werd de eenheid ook in de rug aangevallen. Het vuurgevecht duurde kort en er vielen aan Nederlandse kant geen slachtoffers. Waarschijnlijk was het aantal strijders dat de eenheid tegenover zich vond klein.

Vijf dagen later, op 25 augustus, liep de eenheid elders in de vallei in een hinderlaag. De omlt’ers en hun Afghaanse pupillen werden onder vuur genomen met verschillende typen wapens, waaronder raketgranaten. Van dit gevecht zijn geen beelden. ‘Maar het was een stuk zwaarder dan het gevecht dat je net hebt gezien. Dat stelde niet veel voor’, vertelde Stephan me begin september op Kamp Holland, waar ik de opnamen bekeek. Eerder, eind juni, was ik tien dagen met zijn eenheid in de Chora-vallei meegereisd.

De beelden zijn redelijk representatief voor wat Nederlandse troepen meemaken in Uruzgan. In twee van de drie gebieden waar Nederlandse militairen opereren, wordt regelmatig te voet gepatrouilleerd in dicht begroeide ‘groene zones’ langs een rivier. De pantserwagens en zelfs de Mercedes-jeeps kunnen er niet komen. Aanvallen op eenheden onder pantser komen ook voor, maar leveren minder risico’s op voor de Nederlanders. Dat beginnen de Taliban, die beter getraind en bewapend lijken dan vorige zomer, ook in de gaten te krijgen. Hun inspanningen richten zich steeds meer op de voetpatrouilles.

Het is opmerkelijk hoe slordig de Nederlandse pers is. Dat de nos ‘zware gevechten’ toonde, zoals werd gemeld door onder meer BNR Nieuwsradio, persbureau Novum,Nova en Trouw klopt niet. Het was één gevecht, het duurde relatief kort en het was niet zwaar. In de Volkskrant werden twee gevechten met elkaar verward. De krant beschrijft de slechte militaire prestaties van zes meegereisde Amerikanen. Die staan echter niet op de beelden van 20 augustus. Zij reisden mee in de voetpatrouille die 25 augustus werd aangevallen. Nauwkeurigheid is belangrijk, want nieuws uit Uruzgan wordt onmiddellijk gebruikt voor politieke doeleinden, zoals de reactie van Harry van Bommel toont.

We weten niet veel over wat de militairen meemaken in het heetst van de strijd. De beelden zijn gemaakt door sergeant-1 Gerben van Es. Ik was er meermalen getuige van hoe moeilijk het zelfs voor hem is om mee te mogen op gevechtspatrouilles. Commandanten zijn bang dat hun strak getrainde eenheid vestoord raakt door de aanwezigheid van buitenstaanders. Gerben is een van de weinige échte, luchtmobiel getrainde combatfotografen. Hij was jaren infanterist. Toch worden hij en andere Defensie-fotografen nooit meegenomen tijdens grote operaties, zoals de bataljonsaanval rond Ali Shirzai (Chora) eind juni. Daar vielen tientallen burgerdoden tijdens de gevechten, maar daarvan zijn geen beelden. Niet eens beelden van de ‘bedrijfsfotograaf’.

Als burgerjournalist is het nog veel moeilijker bij de gevechten te zijn. Het klinkt bizar, maar je moet ‘de mazzel’ hebben dat de patrouille waarin je je bevindt wordt aangevallen. Bij grote operaties worden journalisten pas toegelaten na de strijd. Eventuele misstappen zijn dan al begaan en de mogelijke bewijzen daarvan verwijderd. Zoals een ex-woordvoerder operaties zei: ‘Wij zijn mannen met wapens. Wij behoeven controle. De media kunnen daarbij van dienst zijn.’ Maar als journalisten niet zelf kunnen bepalen met welke patrouilles ze meereizen, zijn ze veredelde pr-medewerkers die braaf wachten welk plekje ze in de bus krijgen toegewezen.

Defensie heeft een embedded-beleid in het leven geroepen. Volgens het Communicatieplan Defensie is het doel daarvan om ‘openheid en continuïteit’ te bewerkstelligen. In een democratie is het van belang de strijdkrachten op de voet te kunnen volgen, vindt ook Defensie. Dus mogen journalisten mee. Wel dienen ze een verklaring te tekenen waarmee ze zich verplichten hun producties door voorlichters te laten inzien op operationele informatie (informatie die de militairen of de missie in gevaar kan brengen). Er kunnen passages geschrapt worden.

Defensie noch journalisten horen het graag, maar volgens het woordenboek is dat ‘censuur’. De reden dat ook De Groene Amsterdammer embedded werkt, is een praktische. Wie reist zonder militaire bescherming, komt in Uruzgan niet veel verder dan de relatief veilige gebieden. Bovendien kan door middel van embedded journalistiek een vinger aan de pols worden gehouden van de Nederlandse operaties. Maar dan moet de journalistiek niet nog meer aan banden worden gelegd.

Dat is echter precies wat nu gebeurd is. Tegelijk met het vrijgeven van de gevechtsbeelden ontstond commotie over een interview dat kolonel Nico Geerts (de commandant van de Taskforce Uruzgan) gaf aan BNR Nieuwsradio. Daarin maakte hij een ongelukkige verwijzing naar een naderende operatie in de Baloechi-vallei. De voorlichters verzuimden die opmerking te schrappen. Merkwaardig genoeg vielen er geen klappen onder de voorlichters, maar werd de vrijheid van journalisten op de bases beperkt.

De perswerkruimte ligt op enige afstand van de stafgang. ‘Kolonel Geerts wil niet steeds met een schuin oog naar de deur hoeven kijken waarachter journalisten zich ophouden als hij op de gang iemand aanspreekt’, zegt Defensie-woordvoerder Robin Middel. Verder dienen journalisten nóg beter herkenbaar te zijn op de bases. Alleen hun burgerkloffie is niet meer genoeg. Commandant Dick Berlijn denkt aan een pas met daarop in grote letters ‘pers’, zei hij in Nova. Maar juist het ongedwongen off the record-contact met stafleden, officieren en manschappen biedt de journalist de achtergronden voor een accurate berichtgeving. Het zijn hinderende maatregelen die het kleine beetje vrijheid aantasten dat journalisten in Uruzgan hebben. Als we dit over onze kant laten gaan, waarom zou Defensie de klem op onze berichtgeving dan niet nog strakker aandraaien?

Embedded-journalistiek is een noodoplossing. Het is op zijn best halve journalistiek, want met waarheidsvinding hebben censuur en fysieke beperkingen niets te maken. De grenzen dienen juist te worden opgerekt. Dat Defensie bereid is om te leren, bewijst de toestemming voor de vertoning van de gevechtsopnamen in het nos-journaal. Maar dat het reageert met vrijheidbeperkende maatregelen op een misser die het zelf heeft veroorzaakt , maakt van Defensie een kwakkelende leerling.

Juryrapport

‘Uitzonderlijke reportages en analyses over het verschil tussen observaties in Afghanistan en de beelden die het publiek krijgt gepresenteerd.’

Serie over Nederlandse troepen in Afghanistan

Boom heeft enkele keren de Nederlandse missie in Afghanistan bezocht. Zijn reportages en analyses  zijn uitzonderlijk omdat hij een verhelderend verband weet te leggen tussen zijn observaties ter plaatse waarbij hij soms dicht op de krijgshandelingen zit, en de beelden die het Nederlandse thuisfront daarvan door het ministerie van Defensie krijgt gepresenteerd. Daarmee legt hij de spanning bloot tussen militairen ter plaatse en hun superieuren in Nederland. Boom schrijft uitmuntend: koel, ingetogen en tegelijkertijd vol zeggingskracht, kritisch van toon zonder belerend te worden. Ook durft hij zijn eigen rol als ‘embedded’ journalist te relativeren.