De overlevenden van de Schipholbrand

Cheikh Sakho zat vlak voor de brand nog in cel 13. Totdat hij ruilde met een Surinamer uit cel 20. Sakho overleefde de ramp, de Surinamer niet. Een jaar lang riep Sakho ’Sorry’. Een schuldgevoel knaagde. Tot hij de moeder van de Surinamer ontmoette. Zij vergaf hem. Trouw sprak met hem en tien andere overlevenden.

Door

Bart Zuidervaart namens Trouw

Boubakeur Cherrak maakt een vermoeide, wat verwarde indruk. Tijdens de autorit naar Groningen is hij zichtbaar zenuwachtig. In die stad wacht een opname in een ontwenningskliniek. Hij wil niet.

Maar Cherrak heeft geen keuze, vindt hij zelf. Zijn gezicht is ingevallen, tanden laten los. Zittend op de achterbank vertelt hij over zijn overmatig gebruik van medicijnen en drank. „Met mijn pillen worden beren in slaap gebracht.” Op dinsdag 23 september, tien uur ’s ochtends, stapt de 37-jarige Algerijn toch de detoxificatiekliniek aan de Vondellaan binnen.

Boubakeur Cherrakkwam in 1994 als een gezonde, sterke jongeman naar Nederland. Dat jaar werd hij in Frankrijk verliefd op een Nederlands meisje en reisde haar achterna. Die relatie werd niets, maar hij verkoos in Nederland te blijven.

Cherrak hield het illegale leven elf jaar vol. Toen pakte de vreemdelingenpolitie hem op. Hij belandde uiteindelijk in cel 15 van Vleugel K, in het detentiecentrum op Schiphol-Oost. Cherrak zou spoedig worden teruggestuurd naar Algerije.

Van uitzetting is het nooit gekomen. Op 26 oktober 2005, enkele dagen voor zijn gedwongen vertrek, brak er brand uit in het cellencomplex. Elf opgesloten vreemdelingen vonden die nacht die dood. Cherrak overleefde ternauwernood. Hij mocht, als getraumatiseerd slachtoffer van de Schipholbrand, in Nederland blijven.

Cherrak begon in de stad Groningen hoopvol aan een legaal bestaan. Toch ging het mis. Cherrak kan de gebeurtenissen van die nacht niet loslaten. Hij lijdt aan slapeloosheid en angstaanvallen. Hij heeft visioenen over twee vrouwen, een Oekraïense en een Dominicaanse. Zij verbleven tijdens de brand in cel 14, Cherrak in 15. Hij werd als laatste uit zijn cel bevrijd. Cherrak belandde in een gang vol rook. Links waren de celdeuren geopend. Rechts niet. Hij opende het luikje van cel 14 en zag de vrouwen, met doodsangst in de ogen. Het vuur was onderweg. Cherrak: „Ze sprongen als katten in de lucht.” Dat beeld laat hem niet los. Die vrouwen stierven in hun cel.

In Groningen gaf de Algerijn zich over aan verkeerde verleidingen. Hij betaalde geen huur meer en werd zijn woning uitgezet. Cherrak zwierf enige tijd op straat en was onvindbaar. Terugkijkend zegt hij nu: „Alcohol is mijn grootste vijand. Er zijn perioden geweest dat ik veel drugs gebruikte. Maar de laatste tijd is het bier, bier, bier. Daarna wijn, en sterke drank.”

Begin vorige maand dook Cherrak onverwachts op in Amsterdam, op de stoep van de Senegalees Cheikh Sakho(48). Cherrak had dringend hulp nodig.

Dat de Algerijn bij Sakho aanklopte, is niet verwonderlijk. Sakho is een bijzondere, innemende man. Toen de brand uitbrak op Schiphol, zat de Senegalees er al twee maanden opgesloten. Iedereen noemde hem ’Papa’ Sakho. Niet alleen omdat hij vader is van zeven kinderen, Sakho suste ruzies en bewaarde de rust op de vleugel.

In Senegal was Sakho vooral een bekend schilder. Het werd tijd om geld te verdienen voor de familie. In 2000 verkocht Sakho het huis van zijn overleden vader en stapte met een aantal schilderijen onder de arm op het vliegtuig naar Schiphol. Zijn vrouw en kinderen liet hij achter. Hij zou spoedig terugkeren, met geld.

Hier was de beroemde kunstenaar een gewone illegaal. Van exposeren kwam het niet. Vijf jaar later bouwde hij kramen op het Amsterdamse Waterloopplein. Totdat de politie hem na een verkeersongeval oppakte.

’This is Radio Teranga!’, roept Sakho in de microfoon. Sinds enkele maanden maakt hij elke vrijdagavond het webradioprogramma M2M Radio (Migrant to Migrant), vanuit Het Blauwe Huis op de Amsterdamse wijk IJburg. Zo ook vandaag, 3 oktober. In de uitzending belt Sakho met Afrikanen die berichten over hun reis naar Europa. ’Teranga ’ betekent ’welkom’ in zijn moedertaal, het Wolof. Later zegt hij: „Nederland is niet het paradijs waar ik over heb gedroomd. Heel Europa trouwens niet. Als Afrikanen mij om advies vragen, zeg ik: blijf daar. Weet waar je aan begint.”

Cherrak en Sakho zijn twee van de 39 mensen die, doordat zij de Schipholbrand overleefden, van toenmalig minister Verdonk (vreemdelingenzaken) een verblijfsvergunning kregen. Verdonk vond dat zij ’iets dermate exceptioneels hadden meegemaakt, dat ik deze als versterkende overweging van humanitaire aard in mijn afweging heb meegenomen’, schreef ze de Tweede Kamer. Dat was augustus 2006.

Een maand later volgde een vernietigend rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de brand. Belangrijkste conclusie: er waren geen of minder slachtoffers gevallen als de overheid de brandveiligheid in het cellencomplex op orde zou hebben. De verantwoordelijke ministers Donner (Justitie) en Dekker (Vrom) traden af. De kwestie was, politiek gezien, afgedaan. De discussie verplaatste zich naar de brandveiligheid van andere overheidsgebouwen. De aandacht voor de overlevenden verslapte. Zij waaierden uit over het land en maakten een nieuwe start. Morgen is het exact drie jaar na de brand. Hoe vergaat het de overlevenden nu?

Een van de overlevenden is Ibrahim Benai(cel 2), een 41-jarige ambitieuze Algerijn. Hij heeft nog steeds geen werk en verveelt zich. Benai solliciteert wel, maar wordt nergens aangenomen. Bij de universiteitsbibliotheek wilde men liever ’een jonkie’. Daar baalt hij van. In 2007 rondde hij zijn inburgeringscursus met succes af. Benai probeert lachend wat spreekwoorden: „Je moet niet zeven sloten inlopen. Of in je sop doorkoken. Zoiets, toch?”

Vorig jaar december heeft Benai na bijna tien jaar zijn moeder weer gezien, in zijn geboortestad Ostaganem. Het was een emotioneel weerzien. Hij wil vaker terug, maar alleen voor zijn moeder. Benai herkende zijn stad niet meer. Een nieuwe generatie is er opgegroeid. Vroegere vrienden zijn vertrokken of overleden. Dan nog liever Groningen, vertelt Benai.

In Groningen woont ook de Libiër Murad Agury(26). Hij kreeg zijn verblijfsvergunning ruim een jaar later dan de anderen. Dat zit zo: Agury was na de brand psychisch in de war. Hij raakte betrokken bij enkele vechtpartijen. Daar doet hij zelf wat geheimzinnig over. „De mensen vertellen me nu dat ik gekke dingen deed”, zegt Agury.

Toen in augustus 2006 de vergunningen werden verstrekt, was zijn zaak nog onder de strafrechter. Pas in de loop van 2007 werd hij door het gerechtshof vrijgesproken. De vergunning volgde alsnog.

In zijn flat in Groningen vertelt de Libiër dat hij de dag en nacht heeft omgedraaid. In het donker kan hij niet slapen. Hij controleert deursloten en het gas doorlopend. Onlangs gooide Agury een sigarettenpeuk uit het raam. Zo is de gevangenisbrand waarschijnlijk ook ontstaan, bedacht hij zich. Hij heeft beneden gecontroleerd of deze wel gedoofd was. De peuk hield hem de hele nacht bezig.

„Ik vind geen rust”, zegt Murad Agury. „Dat probleem hoor ik ook van anderen. We kunnen lachen naar de mensen, maar als we alleen zijn, huilen we.”

Agury zit met een onopgelost vraagstuk in zijn hoofd. De Libiër zat tijdens de brand namelijk in cel 5. Redelijk ver van de brandhaard in cel 11. Agury werd op tijd bevrijd. Toch overleefde zijn celgenoot, de Oekraïner Taras Bilyk (30), de brand niet.

Wat er die nacht precies is gebeurd in cel 5, is onduidelijk. Een bewaarder opende de deur en bevrijdde Agury. Bilyk werd later die nacht dood gevonden op de grond, met de deur nog op een kier. Gek genoeg zijn de spullen in de cel intact. Bilyk had geen brandletsel. Heeft de bewaarder de man weer ingesloten? Is de deur dichtgeslagen en later door de brandweer geopend? Niemand weet het antwoord, ook de onderzoeksraad niet. Agury noemt dat ’zijn trauma’.

Wie met de overlevenden teruggaat naar die bewuste dag, woensdag 26 oktober 2005, merkt dat leven en dood dicht bij elkaar lagen. De mannen vertellen veel over de twee dode vrouwen. Over de gesprekken die ze voerden, de spelletjes die ze deden en over het noodlot dat hen trof.

De Oekraïense Oksana Nynych (29) werd aanvankelijk in cel 4 geplaatst. Ze was alleen in de tweepersoonscel. De Dominicaanse Maribel Martinez Rodriguez in cel 14 ook. Zij wilden, te midden van allemaal mannen op de vleugel, liever samen op cel. Dat mocht. Het werd cel 14.

’Papa Sakho’ zat tijdens de brand in de ’veilige’ cel 20, maar kort daarvoor nog in 13. Sakho kon niet opschieten met zijn celgenoot, de Surinamer Naiva Apensa (43). Hij ruilde van plek met een andere Surinamer, Robert Arah (34). De Surinamers stierven in cel 13 een kansloze dood. Sakho kan de schuldgevoelens moeilijk verdragen. Hij riep een jaar lang ’sorry’ en ’schuldig’. Toen ontmoette hij de moeder van Arah. Zij vergaf hem en dat luchtte op.

In cel 8 verbleef de Afghaan Momand Nouri. Zijn deur ging nog open, die van zijn Turkse buurmannen in 9 niet. Voordat Nouri door bewaarders werd afgevoerd, keek hij door het luikje van de cel van de Turken. Hun lichamen stonden in brand. Sindsdien heeft Nouri ’schuldige ogen’. De dood voltrok zich voor zijn ogen en hij kon er niets aan doen.

Momand Nouri (23) woont sinds twee jaar in Nijmegen. Om zijn zorgen te verduidelijken, zegt hij: „Er zijn dagen dat ik niet eet en weken dat ik geen geld heb.” Waar het blijft? „Huur, energie, telefoon, internet. Je weet wel.”

Nouri heeft moeite met ’het systeem’, zoals hij dat noemt. De instanties waar hij moet aankloppen voor hulp. De gemeente, Vluchtelingenwerk, de GGZ. „Eigenlijk hadden we het in het asielzoekerscentrum veel beter”, vindt Nouri. „Er werd veel voor ons geregeld en de dokter was altijd in de buurt.” Nouri dacht dat hij in Nijmegen zijn geluk zou vinden. Hij streek er neer met een verblijfsvergunning en een zak medicijnen onder de arm. Maar hij kan het ritme niet vinden. „Als de regering muziek draait, moeten wij dansen. The system is killing me.

Momand Nouri heeft vorig jaar, na lang zoeken, zijn moeder weer gevonden. Ze reist tussen Pakistan en Afghanistan, tussen haar ene en andere kind. Nouri belde en hoorde haar stem weer, voor het eerst in bijna tien jaar. Zijn telefoonrekening bedroeg die maand 700 euro, dat had Nouri zich niet gerealiseerd.

Veel overlevenden vertellen ongevraagd over hun moeder. Het blijkt een gevoelig onderwerp. De gelukkige die geld heeft, reist zo snel mogelijk af voor een bezoek. De rest droomt erover. Je gaat naar je moeder ’om rust te vinden’, zegt Ibrahim Benai (cel 2). Daar kan je op adem komen.

Op 7 oktober belt Benai om te vertellen dat hij een dag later via Bremen naar Algiers zal afreizen. Hij kreeg onverwachts geld terug van het energiebedrijf. De rest heeft Benai gespaard en geleend. Hij blijft vier weken. „Als ik terug ben, ga ik gas geven!”

Vlak voor vertrek volgt nog een sms-bericht: ’Geduld is een bittere boom die één zoete vrucht geeft’.

De Tunesiër Hichem Ben Sboui (36) is ook teruggeweest, eind vorig jaar. Hij voelde er zich na acht jaar Nederland een vreemdeling. Maar hij moest zijn moeder dringend zien. Zij heeft haar eigen trauma.

Voordat Ben Sboui in september 2005 door de vreemdelingenpolitie werd opgepakt, woonde hij al vijf jaar met zijn vrouw en dochtertje in Kerkrade. Omdat hij toen niet terug kon naar Tunesië, regelde zijn moeder een toeristenvisum en vertrok naar Kerkrade.

Op 15 september 2005, om 10 uur ’s ochtends, kwam Hichem Ben Sboui thuis van boodschappen doen. „Ik opende de voordeur en zag drie agenten in de woonkamer. Daar achter zat mijn moeder op de bank. Ze trilde. De agenten arresteerden mij onmiddellijk. Ik kon geen woord met mijn moeder wisselen. We waren allebei in shock.”

De moeder ging gedesillusioneerd terug naar Tunesië, de zoon belandde uiteindelijk in cel 18 van vleugel K op Schiphol-Oost.

Zijn vrouw Carolien zag de vuurzee donderdagochtend 27 oktober, op het nieuws van 7 uur. In een reflex belde ze 112. De nieuwslezer sprak over elf doden. Carolien zag mannen in witte pakken op tv. Toen raakte ze in paniek.

Justitie kon haar die dag geen duidelijkheid geven over het lot van haar man. Pas in de loop van de middag belde hij zelf, vanaf de bajesboot in Rotterdam. De gedetineerden waren daar na de brand naartoe gebracht. Met een telefoonkaart mochten ze even bellen.

Zijn moeder in Tunesië weet niet precies wat Ben Sboui heeft doorgemaakt. „Ze is ziek”, zegt hij. „Dat komt door wat ze bij mij thuis heeft gezien. Als ik haar vertel over de brand, wordt ze nog zieker.”

De Libiër Murad Agury (cel 5) zegt: „Your mother is going to feel your pain. Zij denkt dan dat jij gekke dingen doet. Waarom zat mijn zoon in de gevangenis?”

De Algerijn Ibrahim Benai (cel 2): „Mijn moeder gaat mij niet geloven. Ze denkt dan dat ik niet goed bij mij hoofd ben. Ik moet aan haar gezondheid denken.”

Zijn landgenoot Boubakeur Cherrak (cel 15): „Zie je het voor je? Haar zieke zoon die met een tasje medicijnen op de stoep staat? Wat denk je zelf ?”

Mohammed Tahir(cel 2) is een 43-jarige landgenoot van Cherrak. Hij is wel teruggeweest naar zijn geboorteplaats. Gedwongen, welteverstaan. De man heeft als een van de weinigen uit vleugel K een strafblad, een vergunning kon hij daarom vergeten. Na wat zoekwerk blijkt hij niet meer in Algerije te wonen. Na twee maanden vertrok hij weer naar Europa. Vanuit België vertelt Tahir over de telefoon dat hij dicht bij zijn dochtertje wil zijn. „Dat is voor mij het belangrijkste.” Hij zegt dat haar moeder, inmiddels zijn ex-vriendin, ervoor zorgt dat hij zijn kind af en toe kan zien.

De Marokkaan Miloud Fritass(31) viel ook buiten de boot. Hij verbleef aanvankelijk in cel 1, maar werd de dag van de brand overgeplaatst naar een andere vleugel. Volgens zijn advocaat voldeed hij aanvankelijk aan alle voorwaarden om een status te krijgen als slachtoffer van de brand. Totdat zijn toenmalige vriendin aangifte tegen hem deed.

’Mishandeling’, luidde de aanklacht. De advocaat probeerde hem minder toerekeningsvatbaar te laten verklaren vanwege psychische problemen, ontstaan door de Schipholbrand. De rechter ging daar niet in mee.

Eind september wordt Fritass gezien in een islamitische slagerij in Den Haag. Hij zou er illegaal werken. Op 8 oktober meldt zijn advocaat dat Fritass is opgepakt door de politie. Er stond nog een straf open vanwege de mishandeling van zijn – toen inmiddels – ex-vriendin. Sindsdien zit Fritass in de penitentiaire inrichting in Lelystad. De kans is groot dat hij daarna in vreemdelingenbewaring komt. Over de telefoon vanuit de gevangenis vertelt Fritass dat hij zich nooit zal laten terugsturen naar Marokko.

Het asielzoekerscentrum van Leersum ligt prachtig verscholen tussen de bomen van de Utrechtse Heuvelrug. De Georgiër George Kvantrashvili(35) woont er met zijn vrouw en twee kinderen. Hij zat aanvankelijk vast in cel 7 van cellenblok K, maar op de middag voor de brand belandde hij na een mislukte uitzetpoging in een andere cel. Hij denkt in vleugel K, in cel 4.

Die nacht hoorde hij mensen schreeuwen en plastic smelten. „De lichten gingen uit, alleen mijn tv deed het nog”, herinnert hij zich. Hij kwam op tijd vrij. In de luchtkooi wachtte Kvantrashvili tevergeefs op zijn landgenoot en vriend Dato Kasojev, uit cel 10. Daar denkt de Georgiër constant aan, in het azc Leersum.

Hoewel Kvantrashvili een vergunning heeft gekregen en dus recht heeft op een woning, verblijft het gezin al drie jaar in het opvangcentrum. Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (Coa) wacht eerst af wat er met zijn vrouw en kinderen gebeurt, zegt zijn advocaat. Zij zitten nog in de asielprocedure.

Kvantrashvili heeft nog een ander probleem: zijn vergunning staat op de tocht. Hij is onlangs aangehouden in verband met een diefstal. De Georgiër stal een paar schoenen voor zijn zoon, die naar school moest. De boete bedroeg 250 euro. Hij zegt dat hij te weinig geld kreeg van het Coa en geen andere uitweg zag. „Ik schaam me er voor”, zegt hij.

Boubakeur Cherrak (cel 15) wordt na ruim een week ontslagen uit de Groningse afkickkliniek. Het werd geen succes. Daar waren de leiding en Cherrak zelf het over eens. „Ik ben geestelijk nog steeds een wrak. Het was niet de juiste plek voor mij. Ik heb daar eigenlijk niets gedaan, en dat doet heel veel pijn.”

Denk niet dat alle overlevenden in hun trauma’s verdrinken. Radiomaker Sakho uit Senegal (cel 20) schildert weer fanatiek. Zijn gedroomde expositie is er gekomen, eind 2006, in een galerie in Groningen.

De Afghaan Mukhtar (cel 25) is druk met een studie bestuurskunde. Hij ambieert een baan bij de Verenigde Naties of Amnesty International. Mukhtar is niet zijn echte naam, want niemand op de universiteit hoeft te weten wat hij heeft meegemaakt. „Ik heb geen behoefte aan medelijden.” Mukhtar wil vooruit kijken, niet terugdenken. Maar elke oktober, wanneer de datum dichterbij komt, gaan zijn gedachten ongewild terug naar de brand. „Ik moet me nu heel erg op mijn studie focussen, maar het komt goed.”

De Marokkaan Chafik Chnachi(30 jaar, cel 23) wil het liefst afspreken in een hotel in Zwolle. Dat is van zijn broer, zegt hij ter plekke. Chnachi heeft er na de brand gewerkt. „Maar ik kan me na alle gebeurtenissen niet goed meer concentreren. Daardoor maakte ik fouten.” Chnachi werkt inmiddels niet meer voor zijn broer, maar bij een pizzeria, en niet meer fulltime.

Zijn gedachten brengen Chnachi steeds terug naar de gang van vleugel J. Daar werden de bevrijdde mannen uit K naartoe geëvacueerd. Ze verschenen een voor een, maar sommigen kwamen niet. Zoals de twee vrouwen, de twee Surinamers, de Turken, de Oekraïner uit cel 5, de Libiër en Georgiër uit cel 10 en de Roemeen en Bulgaar uit 12.

Toen werd Chnachi boos. Hij wilde terug naar K, terug de gang in, terug naar de dichte deuren. Een marechaussee trok zijn pistool en richtte het op de Marokkaan. Hij zei: ’Als je niet achteruit gaat, schiet ik door jouw kop heen’.

Wat gebeurde er eigenlijk precies, die nacht? Na het ontstaan van de brand, rond middernacht, werden de gedetineerden uit de cellen gehaald en overgebracht naar de aangrenzende J-vleugel. Daar ontstond chaos. Mensen wilden uitbreken. Met veel moeite lukte het de marechaussee iedereen in de luchtkooi te krijgen. Door de hernieuwde opsluiting brak er nog meer angst uit. Sommigen dachten dat ze in die luchtkooi alsnog zouden sterven.

Na een uur werden ze geboeid overgebracht naar een andere luchtkooi, verder van de brand. Buiten was het dertien graden, sommigen waren slechts gekleed in een onderbroek. Bewaarders deelden dekens uit, maar onvoldoende. Leden van de Mobiele Eenheid stelden zich buiten de luchtkooi op, met wapenstok en schild. Veel celbewoners vonden dat beangstigend, verklaarden ze achteraf. Na drie uur ’s nachts begon de evacuatie van de gedetineerden. De overlevenden werden in het donker van de nacht weggevoerd.

De Tunesiër Hichem Ben Sboui (cel 18) dacht dat ze naar het ziekenhuis reden. Het werd de bajesboot in Rotterdam. Anderen kwamen in het detentiecentrum Kamp Zeist terecht. Van de ene gevangenis naar de andere.

Toen barstte de kritiek los. De daar geboden medische en psychologische hulp was ondermaats, vonden Kamerleden en advocaten. De verantwoordelijk ministers noemden de nazorg aanvankelijk ’goed’ en wilden verdergaan met het uitzetten van deze mensen. Ruim twee maanden na de brand besloot Verdonk enkele tientallen mensen ’waarmee iets medisch aan de hand was’ in een asielzoekerscentrum in Ulrum te plaatsen.

Later schreef de Onderzoeksraad over het verblijf in Rotterdam en Zeist: ’Er is daar geen extra aandacht besteed aan de celbewoners van vleugels J en K. Hierdoor is het verwerken van eventuele traumagerelateerde klachten mogelijk bemoeilijkt’.

De Afghaan Amir Arifi(24 jaar, cel 16) zat drie weken op de bajesboot, toen hij bezoek kreeg van IND-medewerkers. „Ze wilden me uitzetten omdat ik uitgeprocedeerd was”, zegt hij. Ze maakten me bang.” Arifi werd niet het land uitgezet, maar belandde op straat, met een brief van Justitie dat hij binnen 28 dagen zelfstandig het land moest verlaten. Hij bleef in Nederland en zwierf kort over straat, totdat zijn advocaat voor hem een plek in een azc wist te regelen.

Arifi heeft als overlevende van de brand een vergunning gekregen. Hij werkt nu in een stomerij in Rotterdam. In de winkel vertelt hij dat hij nog ’problemen heeft met zijn hersens’. „Ik pieker me rot en kan me slecht concentreren. Het eerste jaar na de brand durfde ik niet alleen de straat op.” Dan, plotseling, begint de Afghaan hevig te transpireren en barst in huilen uit. „Die nacht, die brand. Ik zat in een cel en er kwam rook binnen. Ik bonkte op de deur en schreeuwde, maar er gebeurde niets. Ik moest wachten totdat de dood me kwam halen.” Hij werd als een van de laatsten bevrijd.

Boubakeur Cherrak heeft onlangs contact gezocht met maatschappelijk werk. „Weet je wat ik echt nodig heb?”, zegt hij. „Dat iemand ’sorry’ zegt. En een hand van Verdonk en Donner. ”

 

Vergoeding voor celblok K

Een deel van de getraumatiseerde overlevenden van de Schipholbrand ontvangt, drie jaar na de ramp, 10.000 euro schadevergoeding.

Door

Bart Zuidervaart

Zestien overlevenden van de brand in het cellencomplex op Schiphol-Oost krijgen 10.000 euro immateriële schadevergoeding van de staat. Dit bedrag wordt alleen uitgekeerd wanneer iemand aantoonbaar zwaar psychisch letsel aan de brand heeft overgehouden, zoals een post-traumatische stress-stoornis.

Raadslieden van de overlevenden hebben daarover ruim een jaar met de landsadvocaat onderhandeld.

De brand die op 26 oktober 2005 in het detentiecentrum woedde, kostte elf mensen het leven. Justitie heeft ook de nabestaanden van acht overledenen een ’tegemoetkoming’ betaald. Hoeveel wil een woordvoerder niet zeggen. Het ministerie onderhandelt nog met de nabestaanden van de drie andere slachtoffers.

Aan veertig overlevenden werd vorig jaar 1750 euro smartengeld toegekend. Dat vonden de slachtoffers te weinig. Voor zestien mensen wordt dat bedrag nu aangevuld tot 10.000 euro. „Het is iets, maar ik word er niet heel warm van”, zegt P. Sonder van letselschadebureau Kloppenburg. S. de Lang van SAP Advocaten noemt dit bedrag ’het maximaal haalbare’. „Als mensen vinden dat ze recht hebben op meer, zullen ze het bij de rechter moeten afdwingen. Dat is niet eenvoudig.”

Voor een aantal overlevenden lopen de onderhandelingen met de landsadvocaat nog. De medisch adviseur van de staat vindt dat de psychische klachten die artsen bij hun hebben vastgesteld, onvoldoende onderbouwd zijn.

De overlevenden willen ook een vergoeding voor materiële schade, zoals gemist loon door arbeidsongeschiktheid. Waarschijnlijk is de staat hiertoe niet bereid.

De meeste overlevenden kregen in 2006 een verblijfsvergunning. Trouw zocht drie jaar na de brand veertien mensen op die vastzaten in cellenblok K, waar de brand uitbrak.

Uit die gesprekken blijkt dat de overlevenden nog dagelijks worstelen met de gevolgen van de Schipholbrand. Sommigen lukt het een nieuw bestaan op te bouwen. Zij studeren of werken. Anderen gaan gebukt onder hun trauma’s. Een van hen zegt: „We kunnen lachen naar de mensen, maar als we alleen zijn, huilen we.”

Juryrapport

‘Het knap geschreven verhaal maakt op schrijnende wijze duidelijk hoe de belangstelling voor een ramp als deze snel vervaagt.’

Bart Zuidervaart

Bart Zuidervaart is genomineerd als talent met zijn verhaal over ‘De overlevenden van Celblok K’. Knap geschreven portretten van veertien overlevenden van de Schipholbrand. Het verhaal maakt op schrijnende wijze duidelijk hoe de belangstelling voor een ramp als deze snel vervaagt; het weinig verheffende touwtrekken tussen slachtoffers en de staat over een schamele schadeloosstelling speelt zich af buiten de schijnwerpers, als Zuidervaart dit niet in beeld had gebracht.