Winnaar ‘Achtergrond’
Krimpen in gezamenlijkheid
Pijnlijk om te accepteren, maar het platteland loopt leeg. Nederlandse gemeenten moeten af van het groeimodel, waarin alleen uitbreiding een graadmeter voor succes is. Krimp biedt ook kansen. Trouw onderzoekt in een serie de toekomst van ontvolkende regio’s.
Een drukke, dynamische Randstad. Daarbuiten een leeg gebied met af en toe een pittoresk dorpje, dat je subsidieert zodat het kan voortbestaan. Deze ruwe schets van toekomstig Nederland is economisch goed verdedigbaar, stelt econoom Paul de Beer, hoogleraar aan het Amsterdams Instituut voor Arbeidsstudies. Ontdaan van alle emoties, psychologie en politiek gehakketak zou je leeggelopen dorpen kunnen opheffen en de natuur er haar gang laten gaan.
Alle prognoses wijzen erop dat grote delen van Nederland niet ontkomen aan ontvolking. Het inwonertal in de Randstad en een aantal steden daarbuiten blijft toenemen. „Had je me tien jaar geleden naar de toekomst van de plattelandsregio’s gevraagd, dan had ik een heel andere situatie geschetst”, bekent sociaal-demograaf Jan Latten, hoogleraar aan de UvA en verbonden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). „Met de komst van internet dachten we dat mensen meer zouden uitwaaieren. Je kunt immers vanaf elke plek werken. Maar de behoefte aan werkoverleg, aan directe contacten en social talk is groot. Communicatie en sociale vaardigheden zijn steeds belangrijker geworden in bedrijven en de kenniseconomie.”
Ook moderne levenswijzen en emancipatie spelen volgens Latten een rol. „Jongeren leren langer door, 45 procent van de twintigers zit nog op school. Daarvoor moeten ze al naar de stad. Ze worden verliefd in hun studietijd, gaan samenwonen en willen allebei een goede baan om hun kennis te verzilveren. Mensen vestigen zich centraal, waar de kansen op passend werk voor beiden het grootst zijn. En dat zijn de stedelijke gebieden.”
Steden richten zich bewust op deze groepen. Zo bouwt Amsterdam woningen voor hogere inkomens. Ook bedrijven die wereldwijd personeel rekruteren, trekken naar de stad. „Die redeneren: op de hei krijg ik geen mensen.” Latten denkt aan telecombedrijf Vodafone, dat Maastricht verruilde voor het Westen. Zo wordt de regio leeggezogen en de periferie lijdt daaronder, stelt hij.
Het contrast tussen de stad en plekkenin de luwte neemt toe, meent de demograaf. „Volgens de laatste gegevens van het CBS groeit Nederland tot 2050 nog met een miljoen mensen. Die groei zal heel onevenwichtig verdeeld zijn. Terwijl driekwart van de bevolking straks in de stad woont, krijgt Noordoost-Groningen te maken met krimp.”
Tot 2025 zal in 60 procent van de gemeenten het aantal inwoners afnemen. Vooral aan Nederlands randen zijn de gevolgen voelbaar. Dat zie je in de eerste plaats aan de woningbouw. De gebieden krijgen te maken met leegstand, langere verkooptijden en relatief lage verkoopprijzen.
Voor de woningbouw is vooral relevant of met het inwoneraantal ook het aantal huishoudens daalt, constateert het Planbureau voor de Leefbaarheid (PBL) dat de overheid adviseert over ruimtelijke ordening, natuur en milieu. Tot 2025 krijgt 9 procent van de gemeenten met een huishoudensdaling te maken. Het aantal huishoudens bepaalt of er bijgebouwd moet worden en welk type woning er moet komen. Voor een ouder echtpaar, een jong gezin, een student of een alleenstaande veertiger met een goede baan?
Krimpt het aantal huishoudens ernstig, dan dreigen scenario’s van leegstand en verloedering. Scholen en winkels moeten sluiten, bewoners vertrekken en kwetsbaren blijven achter. Het tij is dan nog heel moeilijk te keren.
De leeftijdsopbouw wordt in krimpregio’s steeds onevenwichtiger: er blijven meer ouderen dan jongeren achter. Dat heeft behalve voor de woningen, ook gevolgen voor de arbeidsmarkt. De economische vitaliteit dreigt af te nemen. Het opleidings-en inkomensniveau is in de grensgebieden nu al lager dan in de rest van Nederland (zie kaart).
Er vindt in deze gebieden een braindrain plaats, zegt Jan Latten, en wijst op Limburg. De meest talentvollen en hogeropgeleiden trekken weg. Dat verkleint de kans op hoogwaardige werkgelegenheid en meer welvaart. In deze regio’s zijn de gemiddelde inkomens de laagste van Nederland.
„In sommige gevallen moet je durven besluiten om een dorp te laten vallen”, zegt Paul de Beer. „Hoe pijnlijk dat ook is.” Oost-Groningen, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen willen daar nog niet aan, al slaat de krimp er wel toe. De regio’s werken aan een aanpak om het gebied leefbaar te houden en verpaupering tegen te gaan.
Dat gaat niet zonder slag of stoot, weet Femke Verwest van het PBL, betrokken bij het onderzoek naar de gevolgen van krimp. „Bestuurders denken volgens het groeimodel. Het is een lastige boodschap om te brengen dat gemeenten zich moeten richten op minder inwoners. Ze zien het als bestuurlijk falen.”
Limburg, waar de regio Parkstad model staat voor de rest van krimpend Nederland, is bijzonder, vindt Verwest. Daar werken zeven gemeenten samen, die corporaties, projectontwikkelaars, makelaars en zorgaanbieders bij hun aanpak hebben betrokken. Zowel nieuwbouwplannenals de behoefte aan woningen namen ze onder de loep. Van de 10.000 geplande woningen bleken er 8000 overbodig. „Ze zijn daar met z’n allen aan tafel gaan zitten en hebben een gezamenlijke woonvisie ontwikkeld.”
Dit soort regionale afspraken over verdeling van de pijn zijn nog uitzonderlijk. Maar in de regio Parkstad Limburg is de echte krimp dan ook al sinds 1997 gaande. In gebieden waar de krimp pas kort of nog net niet heeft ingezet, is het besef nog niet altijd doorgedrongen. Dat blijkt uit het onderzoek dat de verslaggevers van Trouw deden naar krimp, en dat de komende weken in deze krant zal verschijnen.
De provincie Zeeland probeert Zeeuwse gemeenten en inwoners ervan te doordringen dat er ingrijpende maatregelen nodig zijn. In Friesland wordt die beweging juist van onderop, door de inwoners en gemeenten, geïnitieerd. En in de Achterhoek is het besef van krimp er op bestuurlijk niveau nog nauwelijks.
Het kost tijd, er moet draagvlak zijn en lokale betrokkenheid, merkt Jan van Dijk, voorzitter van de stuurgroep krimp van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA). „Krimp is de groei opgeven en dat vergt bestuurlijke lef. Het is nog te weinig doorgedrongen, maar krimp biedt ook kansen.”
Met de koepel van woningbouwcorporaties Aedes en KEI, bureau voor stedelijke vernieuwing, zette de BNA een project op om landelijke gebieden bij deze ingrijpende veranderingen te helpen. Van Dijk: „We wilden een aantal strategieën en scenario’s ontwikkelen voor bewoners en gemeenten. Hoe kun je naar krimp kijken?”
Pro deo zetten (landschaps) architecten, stedenbouwkundigen en planologen zich in om samen met de lokale gemeenschap te schetsen hoe de vitaliteit te behouden en zelfs te verbeteren. Die vitaliteit zal niet voor ieder dorp zijn weggelegd. Sommige gaan het heel moeilijk krijgen, vooral die te ver afliggen van het economisch centrum, verwacht Jan Latten. Doorslaggevend zullen de verbindingen zijn met de regionale centra. Als die zich blijven ontwikkelen, kunnen dorpen fungeren als aantrekkelijk woongebied.
Het aantrekken van rijke inwoners, die rust en ruimte zoeken, kan de welvaart in krimpgemeenten verbeteren. „De grote vraag zal zijn: wat doen de 55-plussers?”, zegt Latten. „Met een aanwas van twee miljoen zullen ze een grotere stempel drukken op het verhuisgedrag.”
Het gevaar is dat alle regio’s gaan inzetten op die welgestelde 55-plusser en de toerist, zegt Femke Verwest. „Kunnen ze er allemaal genoeg vangen? Je bent al snel aan het concurreren.”Blauwestad in Oost-Groningen heeft bijvoorbeeld niet de beoogde welvarende Randstedeling getrokken, maar vooral mensen uit de regio zelf. De grootschalige woningbouw en het akkerland dat onder water is gezet voor een meer, bleek niet de verwachte publiekstrekker.
Verwest pleit ervoor om de krimp niet te lijf te gaan met grootschalige projecten. Flexibele strategieën en voorzichtige plannen werken volgens haar beter. „Ontwikkelingen laten zich lastig voorspellen. Behalve demografische factoren, spelen ook ontwikkelingen als de rentestand, de hypotheekvoorwaarden, de conjuncturele ontwikkeling, het consumentenvertrouwen en bestaande woningaanbod een rol.”
Een blauwdruk van hoe krimp idealiter bestreden moet worden, is er niet. Daarvoor is iedere regio, en ieder dorp, te verschillend. De natuurlijke rijkdommen van een gebied zijn doorslaggevend voor de koers, vindt Van Dijk. Je kunt delen bebouwde grond ’teruggeven’ aan de natuur, zoals in Blauwestad land onder water is gezet. En in Drenthe is onlangs een 80 hectare grond voor het publiek afgesloten om er een wild bos te laten groeien.
Van Dijk suggereert dat de lege mijnschachten in Tilburg best een nieuwe economische functie kunnen krijgen, voor energiewinning bijvoorbeeld. En je moet over de grenzen heen. „Ga verbindingen aan tussen Gent en Terneuzen. Zo kun je vanuit de Vlaamse stad hogeropgeleiden interesseren om in Zeeuws-Vlaanderen te komen werken en wonen.”
Het moet volgens Paul de Beer in ieder geval economisch voldoende aantrekkelijk zijn om in een gebied te investeren. „Je kunt niet van het hele buitengebied een openluchtmuseum maken. Alles kunstmatig in stand houden, kost veel geld. Alle pogingen om verdere krimp tegen te gaan door economische activiteiten te verplaatsen naar Limburg en Groningen zijn tot nu toe niet erg succesvol gebleken. Tenzij we een Silicon Valley kunnen creëren in het noorden, moeten we die hoop opgeven. En waarom zouden we daarvoor Groningen kiezen en niet Amsterdam, waar de creatieve industrie al zit?’’
Wat beheersing van krimp nu vertraagt, zijn de kosten. „Woningen moeten afgebroken worden, de grond gesaneerd en het natuurpark aangelegd”, zegt Verwest. „Dat geld moet ergens vandaan komen en in crisistijd is dat nog lastiger.” De verdiencapaciteit van alle betrokken partijen, inclusief de gemeenten, is meestal te gering om de kosten van herstructurering te dragen.
Voor krimp zijn andere instrumenten nodig dan voor groei, constateert Van Dijk. „Alle subsidiëring is gebaseerd op vooruitgang en groei en niet op beperkingen. Naast bestemmingplannen heb je ook ontstemmingplannen en het terugdringen van regelgeving nodig. Er zou er een vereveningsfonds moeten komen waarin gemeenten die wel mogen bouwen geld stoppen voor gemeenten die stappen terug moeten doen. Het gaat ook om desinvesteren. Dat ligt bij woningcorporaties genadeloos op tafel. We moeten keuzes maken.”
Niets doen is geen optie, daarover zijn alle deskundigen het eens. Zaken op hun beloop laten heeft repercussies zoals in het Groningse dorpje Ganzedijk. Daar leek vorig jaar alleen volledige sloop nog uitkomst te bieden.
Krimp moet in goede banen worden geleid en het liefst op regionaal niveau gecoördineerd worden. Die regionale regie laat nog te wensen over. Zo kon het gebeuren dat de gemeente Nuth uit het samenwerkingsverband Parkstad Limburg stapte en zelfstandig plannen ontvouwde voor forse uitbreiding, gericht op senioren en starters. Buurgemeenten voelen zich gepakt, zij werkten juist samen op basis van vertrouwen. Uitbreiding in Nuth kan hun belangen schaden.
Willen kleine plattelandsgemeenten overleven, dan moeten zij samenwerken. Er moet oog zijn voor hun diverse kwaliteiten, maar dat mag niet leiden tot individueel optreden.