Winnaar ‘Achtergrond’

Krimpen in gezamenlijkheid

Pijnlijk om te accepteren, maar het platteland loopt leeg. Nederlandse gemeenten moeten af van het groeimodel, waarin alleen uitbreiding een graadmeter voor succes is. Krimp biedt ook kansen. Trouw onderzoekt in een serie de toekomst van ontvolkende regio’s.

Door

Laura van Baars en Wilma van Meteren namens Trouw

plattelan1

Foto: Werry Crone / Trouw

Een drukke, dynamische Randstad. Daarbuiten een leeg gebied met af en toe een pittoresk dorpje, dat je subsidieert zodat het kan voortbestaan. Deze ruwe schets van toekomstig Nederland is economisch goed verdedigbaar, stelt econoom Paul de Beer, hoogleraar aan het Amsterdams Instituut voor Arbeidsstudies. Ontdaan van alle emoties, psychologie en politiek gehakketak zou je leeggelopen dorpen kunnen opheffen en de natuur er haar gang laten gaan.

Alle prognoses wijzen erop dat grote delen van Nederland niet ontkomen aan ontvolking. Het inwonertal in de Randstad en een aantal steden daarbuiten blijft toenemen. „Had je me tien jaar geleden naar de toekomst van de plattelandsregio’s gevraagd, dan had ik een heel andere situatie geschetst”, bekent sociaal-demograaf Jan Latten, hoogleraar aan de UvA en verbonden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). „Met de komst van internet dachten we dat mensen meer zouden uitwaaieren. Je kunt immers vanaf elke plek werken. Maar de behoefte aan werkoverleg, aan directe contacten en social talk is groot. Communicatie en sociale vaardigheden zijn steeds belangrijker geworden in bedrijven en de kenniseconomie.”

Ook moderne levenswijzen en emancipatie spelen volgens Latten een rol. „Jongeren leren langer door, 45 procent van de twintigers zit nog op school. Daarvoor moeten ze al naar de stad. Ze worden verliefd in hun studietijd, gaan samenwonen en willen allebei een goede baan om hun kennis te verzilveren. Mensen vestigen zich centraal, waar de kansen op passend werk voor beiden het grootst zijn. En dat zijn de stedelijke gebieden.”

Steden richten zich bewust op deze groepen. Zo bouwt Amsterdam woningen voor hogere inkomens. Ook bedrijven die wereldwijd personeel rekruteren, trekken naar de stad. „Die redeneren: op de hei krijg ik geen mensen.” Latten denkt aan telecombedrijf Vodafone, dat Maastricht verruilde voor het Westen. Zo wordt de regio leeggezogen en de periferie lijdt daaronder, stelt hij.

Het contrast tussen de stad en plekkenin de luwte neemt toe, meent de demograaf. „Volgens de laatste gegevens van het CBS groeit Nederland tot 2050 nog met een miljoen mensen. Die groei zal heel onevenwichtig verdeeld zijn. Terwijl driekwart van de bevolking straks in de stad woont, krijgt Noordoost-Groningen te maken met krimp.”

Tot 2025 zal in 60 procent van de gemeenten het aantal inwoners afnemen. Vooral aan Nederlands randen zijn de gevolgen voelbaar. Dat zie je in de eerste plaats aan de woningbouw. De gebieden krijgen te maken met leegstand, langere verkooptijden en relatief lage verkoopprijzen.

Voor de woningbouw is vooral relevant of met het inwoneraantal ook het aantal huishoudens daalt, constateert het Planbureau voor de Leefbaarheid (PBL) dat de overheid adviseert over ruimtelijke ordening, natuur en milieu. Tot 2025 krijgt 9 procent van de gemeenten met een huishoudensdaling te maken. Het aantal huishoudens bepaalt of er bijgebouwd moet worden en welk type woning er moet komen. Voor een ouder echtpaar, een jong gezin, een student of een alleenstaande veertiger met een goede baan?

Krimpt het aantal huishoudens ernstig, dan dreigen scenario’s van leegstand en verloedering. Scholen en winkels moeten sluiten, bewoners vertrekken en kwetsbaren blijven achter. Het tij is dan nog heel moeilijk te keren.

De leeftijdsopbouw wordt in krimpregio’s steeds onevenwichtiger: er blijven meer ouderen dan jongeren achter. Dat heeft behalve voor de woningen, ook gevolgen voor de arbeidsmarkt. De economische vitaliteit dreigt af te nemen. Het opleidings-en inkomensniveau is in de grensgebieden nu al lager dan in de rest van Nederland (zie kaart).

Er vindt in deze gebieden een braindrain plaats, zegt Jan Latten, en wijst op Limburg. De meest talentvollen en hogeropgeleiden trekken weg. Dat verkleint de kans op hoogwaardige werkgelegenheid en meer welvaart. In deze regio’s zijn de gemiddelde inkomens de laagste van Nederland.

„In sommige gevallen moet je durven besluiten om een dorp te laten vallen”, zegt Paul de Beer. „Hoe pijnlijk dat ook is.” Oost-Groningen, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen willen daar nog niet aan, al slaat de krimp er wel toe. De regio’s werken aan een aanpak om het gebied leefbaar te houden en verpaupering tegen te gaan.

Dat gaat niet zonder slag of stoot, weet Femke Verwest van het PBL, betrokken bij het onderzoek naar de gevolgen van krimp. „Bestuurders denken volgens het groeimodel. Het is een lastige boodschap om te brengen dat gemeenten zich moeten richten op minder inwoners. Ze zien het als bestuurlijk falen.”

Limburg, waar de regio Parkstad model staat voor de rest van krimpend Nederland, is bijzonder, vindt Verwest. Daar werken zeven gemeenten samen, die corporaties, projectontwikkelaars, makelaars en zorgaanbieders bij hun aanpak hebben betrokken. Zowel nieuwbouwplannenals de behoefte aan woningen namen ze onder de loep. Van de 10.000 geplande woningen bleken er 8000 overbodig. „Ze zijn daar met z’n allen aan tafel gaan zitten en hebben een gezamenlijke woonvisie ontwikkeld.”

Dit soort regionale afspraken over verdeling van de pijn zijn nog uitzonderlijk. Maar in de regio Parkstad Limburg is de echte krimp dan ook al sinds 1997 gaande. In gebieden waar de krimp pas kort of nog net niet heeft ingezet, is het besef nog niet altijd doorgedrongen. Dat blijkt uit het onderzoek dat de verslaggevers van Trouw deden naar krimp, en dat de komende weken in deze krant zal verschijnen.

De provincie Zeeland probeert Zeeuwse gemeenten en inwoners ervan te doordringen dat er ingrijpende maatregelen nodig zijn. In Friesland wordt die beweging juist van onderop, door de inwoners en gemeenten, geïnitieerd. En in de Achterhoek is het besef van krimp er op bestuurlijk niveau nog nauwelijks.

Het kost tijd, er moet draagvlak zijn en lokale betrokkenheid, merkt Jan van Dijk, voorzitter van de stuurgroep krimp van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA). „Krimp is de groei opgeven en dat vergt bestuurlijke lef. Het is nog te weinig doorgedrongen, maar krimp biedt ook kansen.”

Met de koepel van woningbouwcorporaties Aedes en KEI, bureau voor stedelijke vernieuwing, zette de BNA een project op om landelijke gebieden bij deze ingrijpende veranderingen te helpen. Van Dijk: „We wilden een aantal strategieën en scenario’s ontwikkelen voor bewoners en gemeenten. Hoe kun je naar krimp kijken?”

Pro deo zetten (landschaps) architecten, stedenbouwkundigen en planologen zich in om samen met de lokale gemeenschap te schetsen hoe de vitaliteit te behouden en zelfs te verbeteren. Die vitaliteit zal niet voor ieder dorp zijn weggelegd. Sommige gaan het heel moeilijk krijgen, vooral die te ver afliggen van het economisch centrum, verwacht Jan Latten. Doorslaggevend zullen de verbindingen zijn met de regionale centra. Als die zich blijven ontwikkelen, kunnen dorpen fungeren als aantrekkelijk woongebied.

Het aantrekken van rijke inwoners, die rust en ruimte zoeken, kan de welvaart in krimpgemeenten verbeteren. „De grote vraag zal zijn: wat doen de 55-plussers?”, zegt Latten. „Met een aanwas van twee miljoen zullen ze een grotere stempel drukken op het verhuisgedrag.”

Het gevaar is dat alle regio’s gaan inzetten op die welgestelde 55-plusser en de toerist, zegt Femke Verwest. „Kunnen ze er allemaal genoeg vangen? Je bent al snel aan het concurreren.”Blauwestad in Oost-Groningen heeft bijvoorbeeld niet de beoogde welvarende Randstedeling getrokken, maar vooral mensen uit de regio zelf. De grootschalige woningbouw en het akkerland dat onder water is gezet voor een meer, bleek niet de verwachte publiekstrekker.

Verwest pleit ervoor om de krimp niet te lijf te gaan met grootschalige projecten. Flexibele strategieën en voorzichtige plannen werken volgens haar beter. „Ontwikkelingen laten zich lastig voorspellen. Behalve demografische factoren, spelen ook ontwikkelingen als de rentestand, de hypotheekvoorwaarden, de conjuncturele ontwikkeling, het consumentenvertrouwen en bestaande woningaanbod een rol.”

Een blauwdruk van hoe krimp idealiter bestreden moet worden, is er niet. Daarvoor is iedere regio, en ieder dorp, te verschillend. De natuurlijke rijkdommen van een gebied zijn doorslaggevend voor de koers, vindt Van Dijk. Je kunt delen bebouwde grond ’teruggeven’ aan de natuur, zoals in Blauwestad land onder water is gezet. En in Drenthe is onlangs een 80 hectare grond voor het publiek afgesloten om er een wild bos te laten groeien.

Van Dijk suggereert dat de lege mijnschachten in Tilburg best een nieuwe economische functie kunnen krijgen, voor energiewinning bijvoorbeeld. En je moet over de grenzen heen. „Ga verbindingen aan tussen Gent en Terneuzen. Zo kun je vanuit de Vlaamse stad hogeropgeleiden interesseren om in Zeeuws-Vlaanderen te komen werken en wonen.”

Het moet volgens Paul de Beer in ieder geval economisch voldoende aantrekkelijk zijn om in een gebied te investeren. „Je kunt niet van het hele buitengebied een openluchtmuseum maken. Alles kunstmatig in stand houden, kost veel geld. Alle pogingen om verdere krimp tegen te gaan door economische activiteiten te verplaatsen naar Limburg en Groningen zijn tot nu toe niet erg succesvol gebleken. Tenzij we een Silicon Valley kunnen creëren in het noorden, moeten we die hoop opgeven. En waarom zouden we daarvoor Groningen kiezen en niet Amsterdam, waar de creatieve industrie al zit?’’

Wat beheersing van krimp nu vertraagt, zijn de kosten. „Woningen moeten afgebroken worden, de grond gesaneerd en het natuurpark aangelegd”, zegt Verwest. „Dat geld moet ergens vandaan komen en in crisistijd is dat nog lastiger.” De verdiencapaciteit van alle betrokken partijen, inclusief de gemeenten, is meestal te gering om de kosten van herstructurering te dragen.

Voor krimp zijn andere instrumenten nodig dan voor groei, constateert Van Dijk. „Alle subsidiëring is gebaseerd op vooruitgang en groei en niet op beperkingen. Naast bestemmingplannen heb je ook ontstemmingplannen en het terugdringen van regelgeving nodig. Er zou er een vereveningsfonds moeten komen waarin gemeenten die wel mogen bouwen geld stoppen voor gemeenten die stappen terug moeten doen. Het gaat ook om desinvesteren. Dat ligt bij woningcorporaties genadeloos op tafel. We moeten keuzes maken.”

Niets doen is geen optie, daarover zijn alle deskundigen het eens. Zaken op hun beloop laten heeft repercussies zoals in het Groningse dorpje Ganzedijk. Daar leek vorig jaar alleen volledige sloop nog uitkomst te bieden.

Krimp moet in goede banen worden geleid en het liefst op regionaal niveau gecoördineerd worden. Die regionale regie laat nog te wensen over. Zo kon het gebeuren dat de gemeente Nuth uit het samenwerkingsverband Parkstad Limburg stapte en zelfstandig plannen ontvouwde voor forse uitbreiding, gericht op senioren en starters. Buurgemeenten voelen zich gepakt, zij werkten juist samen op basis van vertrouwen. Uitbreiding in Nuth kan hun belangen schaden.

Willen kleine plattelandsgemeenten overleven, dan moeten zij samenwerken. Er moet oog zijn voor hun diverse kwaliteiten, maar dat mag niet leiden tot individueel optreden.

 

Terug naar de Achterhoek

Dat de bevolking krimpt is niet het grootste probleem van de Achterhoek. De wijze waarop dat gebeurt baart zorgen. Hoe houd je jongeren vast of hoe haal je ze terug? Hoe blijven voorzieningen op peil? En kan de streek zijn gemoedelijke karakter behouden?

Door

Onno Havermans namens Trouw

platteland2

De aanloop uit omliggende dorpen naar Groenlo neemt af. Om de winkels en horeca in het stadje te redden, werpt de gemeente haar cultuurhistorie in de strijd. Die moet toeristen trekken Foto: Werry Crone / Trouw

Las Vegas van de Achterhoek kwijnt weg. Natuurlijk, de discobussen rijden nog elk weekend af en aan, maar voor de wat oudere jongeren is City Lido in het hartje van Groenlo al lang niet meer the place to be. „Ze reizen soms tweehonderd kilometer, naar discotheken in Antwerpen of Duitsland”, weet burgemeester Henk Heijman van Oost-Gelre. „Maar ook naar Lichtenvoorde, om de hoek.”

De terugval van de disco is tekenend voor Groenlo. „Ook het winkelaanbod loopt terug, de middelbare school heeft minder leerlingen en ons woningbouwprogramma is gehalveerd. Groenlo was van oudsher de kern voor het omliggende platteland, met winkels, scholen, het kantongerecht en bierbrouwer Grolsch als belangrijke werkgever. Maar de stad erodeert, nu actieradius van mensen almaar groeit. En door het vertrek van Grolsch heeft de werkgelegenheid een flinke tik gekregen.”

Superboeren genoeg. Aanhangers van voetbalclub De Graafschap uit Doetinchem bogen de scheldpartijen van tegenstrevers uit de Randstad jaren geleden handig om in een geuzennaam. Trots op het boerenland, trots op de Achterhoek. Echte boeren zijn er steeds minder. De kosten zijn te hoog, de melkprijzen te laag. Op een andere economie, behoudens wat ijzerindustrie, is de streek onvoldoende ingesteld. Het bloeiende plattelandstoerisme is pas van de laatste decennia.

Niet zo vreemd dat de Achterhoek een van de eerste streken in Nederland is waar bevolkingsdaling merkbaar is. De krimp zette een paar jaar geleden in. Over twintig jaar is het aantal Achterhoekers – nu ruim 300.000 – naar verwachting met 10 tot 15 procent afgenomen. Ze maken zich daar in de Achterhoek geen grote zorgen over. Het plan om een gebied ’krimpproof’ temaken, is vorig jaar afgeblazen. In plaats daarvan zoeken de tien gemeentennaar maatregelen om ontgroening van de regio tegen te gaan. Want de Achterhoek vergrijst: jongeren kunnen alleen elders een opleiding volgen en vinden ’thuis’ geen goedkope woonruimte.

Een schilderij in de hal van het oude stadhuis in Groenlo verbeeldt de gloriedagen van het vestingstadje in de Tachtigjarige Oorlog, toen ’Grol’ afwisselend werd belegerd door de Spanjaarden en de troepen van Oranje, waarna het onder invloed kwam van de bisschop van Münster. Een katholieke enclave in de goeddeels protestantse Achterhoek, met een beroemde kerk – de Oude Calixtus – en veel horeca.

Door die cultuurhistorie te benadrukken wil de gemeente de economie een oppepper geven. „Daarmee kunnen horeca en middenstand over het dieptepunt heen komen”, denkt Heijman. „Vakantiepark Marveld trekt nu al vier- tot vijfduizend Randstedelingen per jaar, goed voor een omzet van tien miljoen euro. Met boekenstad Bredevoort, vaartochten op de Berkel, fietsen in de Ijsselstreek, veel natuur en prachtige oude stadjes heeft de vrijetijdseconomie de toekomst in de Achterhoek.”

Veel westerlingen willen best op het platteland wonen, blijkt uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau. Dat biedt kansen, meent Heijman. Er staan tal van huizen te koop, die voor jonge Achterhoekers onbetaalbaar zijn. Een vijftiger uit de Randstad koopt met de opbrengst van zijn rijtjeshuis een vrijstaande woning in de Achterhoek. Voorwaarde is wel dat die nieuwkomers zich aanpassen. „Die mensen uit de stad hebben een andere beleving”, zegt Peter van Heek, coördinator van de Vereniging van Kleine Kernen in Gelderland. „Ze komen voor rust en ruimte, maar ze moeten ook meedoen aan het dorpsleven, de vele verenigingen, het Paasvuur. Wie daar niks mee te maken wil hebben en de motorcross een storend element vindt, integreert niet.”

De dorpen moeten zelf ook hun best doen om onder de nieuwkomers vrijwilligers te werven, zegt Van Heek. Dat is niet genoeg, weet burgemeester Henk Alderink van Bronckhorst. „Leefbaarheid is voor 80 procent emotie. Een plek waar je sociale verbanden kunt leggen, is bepalend. Maar als je kinderen groep 8 zijn gepasseerd, mis je het dorpsschooltje niet meer.”

Nieuwe grijze inwoners vangen de bevolkingsdaling dus niet op. Het belangrijkste probleem is niet de krimp, maar de manier waarop die tot stand komt: vergrijzing gaat hand in hand met ontgroening. Dat jongeren wegtrekken omdat ze geen betaalbare woning kunnen vinden, is ook de schuld van de gemeenten zelf, vindt Van Heek. „Er staan veel huizen te koop, maar die zijn veel te duur. Iedereen kreeg de afgelopen jaren dollartekens in de ogen, ook gemeenten, die de WOZ-waarde enorm lieten stijgen.” Terwijl veel jonge Achterhoekers het liefst blijven, constateert hij. „Er is duidelijk een beweging terug.

Jonge ouders doen hun kind liever hier op de basisschool dan in de stad. Zij kiezen voor de open, veilige omgeving waarin ze zelf zijn opgegroeid. Daarvoor willen ze best een stukje rijden tussen woning en werk.” Ook Henk Gerrits, wethouder in Oost-Gelre, merkt dat oud-inwoners graag terugkeren als ze toe zijn aan een gezin. „We moeten jonge mensen die voor hun studie uitzwermen, de mogelijkheid bieden om terug te keren.”

Dat betekent nieuwbouw, ondanks de leegstand. Vooral in Lichtenvoorde is de afgelopen jaren behoorlijk gebouwd. Van Heek vindt dat niet zo’n goede keuze. „In de woonvisie van de regio Achterhoek ligt de focus te veel op de grote kernen. Door alleen dáár te bouwen, krijg je dubbele vergrijzing: in de regio als geheel en in de kleinere dorpen. Je moet bouwen naar behoefte, dus starterswoningen in kernen als Vragender en Harreveld. Dat is kostbaar, want twintig woningen per kern is al veel.

Maar het kan wel: in Meddo, bij Winterswijk, begint in augustus een project voor dertien starterswoningen van rond de 170.000 euro.” Interessant, maar niet per se nodig, stelt directeur Henk Meulenkamp van ProWonen. Zijn wooncorporatie maakt in de Achterhoek school met ’Te Woon’, een mengvorm tussen huren en kopen. Vierduizend bewoners hebben de keuze tussen ouderwets huren, de huurprijs een aantal jaren vastzetten of de woning kopen, met terugkoopgarantie als de bewoner wil verhuizen.

Ook over nieuwbouw zet ProWonen gemeenten aan het denken. Er is de komende jaren minder te bouwen. Wat er bijkomt, is wat Meulenkamp betreft, voor de groeiende groep ouderen die hun grote huis willen inruilen voor een kleiner appartement, liefst met een tuintje omdat ze het buitenleven gewend zijn. „Juist in de kleine kernen is meer vraag naar zulke huurwoningen, zodat mensen langer in hun eigen dorp kunnen blijven en niet naar een verzorgingshuis hoeven. De vrijkomende eengezinswoningen zijn goed om te bouwen tot ruime starterswoningen.”

Of het concept op grote schaal zal worden toegepast, is de vraag. Denken op de lange termijn is geen gewoonte in de (dorps)politiek, beseft Meulenkamp. Daar komt bij dat Achterhoekers van oudsher eigenbouwers zijn. Zoals in Keijenborg, een dorp van 1500 inwoners in de gemeente Bronckhorst, waar een actieve dorpsraad het karakter van het dorp wil behouden en tegelijk wil zorgen dat jongeren er blijven wonen of terugkeren. Dat kan door clusters woningen te bouwen op vrijgekomen boerenerven.

„De woningbehoefte heeft ons verrast”, zegt woordvoerder Piet Gerritsen van de dorpsraad. „Liefst 33 mensen toonden belangstelling. Voornamelijk jonge mensen, die in het dorp willen blijven wonen. Tegelijk zijn er veel boeren in de omgeving die stoppen of iets anders gaan doen, waardoor er ruimte vrijkomt. Zes van hen hebben zich bij ons gemeld.”

Dit voorjaar is er een kopersvereniging opgericht, met voorlopig 21 leden. „Die hebben 150 euro betaald, om de eerste kosten te dekken en te laten zien dat ze het serieus menen. Er wordt veel zelfwerkzaamheid van hen verwacht, ze moeten onderhandelen met de grondeigenaar, overleggen met nutsbedrijven, een aannemer kiezen. Dat bespaart kosten, maar het vraagt ook veel. De vereniging legt een kennisbank aan, met deskundigen van wie ze medewerking kunnen krijgen, liefst gratis.”

Op een erf kunnen meerdere typen woningen worden gebouwd en dan gaat het niet om kapitale villa’s. Over anderhalf à twee jaar kan het eerste erf bebouwd zijn, denkt Gerritsen. „Dit is nog nergens gedaan. Het kan een voorbeeld zijn voor het hele platteland. Eigenlijk is het het oude idee van een dorp: iemand die wilde trouwen, zocht een stuk grond om daar zijn huis op te bouwen.”

Een goed initiatief, vindt burgemeester Aalderink. „Die jonge mensen hebben we hard nodig om de voorzieningen in stand te houden.” Maar het is niet genoeg. „Op het platteland komen jaarlijks zeker 150 gebouwen leeg te staan. Daar passen nieuwe bedrijfjes in en die hebben infrastructuur nodig: wegen voor goede bereikbaarheid, maar ook breedband. In plaats van scholen moeten we kulturhussen bouwen, dorpshuizen met onmisbare voorzieningen, waarin de brede school een plaats krijgt. En we moeten de rotzooi opruimen om het mooie Achterhoekse coulissenlandschap te bewaren. Dus oude schuren, vervallen boerderijen, scholen en winkels slopen.”

Dat kost miljoenen, zegt Aalderink, die vorig jaar het initiatief nam tot de P10, een belangengroep van de tien grootste plattelandsgemeenten. „Wij hebben dat geld niet. Alleen al de afschrijving op schoolgebouwen die eerder leegstaan dan gepland, is enorm. Intussen gaat de uitkering uit het Gemeentefonds omlaag als het aantal inwoners daalt. Dat klopt niet. Wij hebben in Bronckhorst, met 38.000 inwoners, wel 39 schooltjes, vijf zwembaden en negenhonderd kilometer openbare weg te onderhouden.

Veel gemeenten financieren hun wensen met woningbouw, maar dat houdt op. Alle aandacht gaat naar wijken in de grote steden, maar ook het platteland heeft een saneringsfonds nodig.”

 

Platteland knokt tegen leegloop

Het platteland loopt leeg en verloedert. De roep wordt luider om niet alleen geld te pompen in de ’Vogelaarwijken’, maar ook in de dorpen.

Door

Laura van Baars, Wilma van Meteren en Onno Havermans namens Trouw

Grote delen van Nederland moeten de komende jaren vechten om hun gebied leefbaar en economisch vitaal te houden. Aanleiding is het dalende aantal huishoudens en het wegtrekken van talentvolle, hoogopgeleide jongeren en tweeverdieners.

Tot 2025 krijgt 20 procent van de gemeenten te maken met krimp van het aantal huishoudens. Daar komt een veranderende samenstelling bij:meer ouderen en minder jongeren. Dat heeft directe gevolgen voor de woningmarkt. Scholen staan leeg, winkelstraten verpauperen, oude stallen en schuren raken overwoekerd door onkruid.

Slopen van leegkomende gebouwen is gewenst, maar veel gemeenten kunnen dat niet betalen. Ze moeten al investeren in behoud van voorzieningen en onderhoud van wegen, terwijl hun inkomsten minder worden als het aantal inwoners afneemt.

Het platteland heeft daarom een saneringsfonds nodig, zegt burgemeester Henk Aalderink (VVD) van Bronckhorst in de Achterhoek. „We moeten de rotzooi opruimen om het landschap te bewaren. Maar daarvoor hebben wij het geld niet. Alleen al de afschrijving op schoolgebouwen die eerder leeg staan dan gepland, is enorm.”

In de gemeente Bronckhorst komen jaarlijks zeker 150 gebouwen leeg te staan, zegt de burgemeester. Om daar nieuwe bedrijven in te krijgen is moderne infrastructuur nodig: verbeterde wegen, maar ook breedband voor internet. „Politiek Den Haag moet niet alleen aandacht besteden aan Vogelaarwijken, maar ook oog hebben voor de noden van het platteland”, aldus Aalderink, die een jaar geleden het initiatief nam voor de P10. Daarin verdedigen de tien grootste plattelandsgemeenten hun belangen, als tegenhanger voor de grote stedenorganisaties G4 en G21.

„Het heeft weinig zin de krimp proberen tegen te houden”, stelt Femke Verwest, onderzoekster van het Planbureau voor de Leefbaarheid. Gemeenten moeten samenwerken en onder meer nieuwbouwplannen matigen, zoals in de krimpregio rond Heerlen en Kerkrade. Het ministerie van Vrom bekijkt of er naar voorbeeld van Duitsland en Engeland een nationaal krimpbeleid moet komen en werkt aan een actieplan dat na de zomer wordt gepresenteerd.

 

'Ook in Nederland dreigen spookdorpen te ontstaan'

Minister Eberhard van der Laan (wonen, wijken en integratie) zegt geschrokken te zijn van de gevolgen van de bevolkingskrimp op het platteland. De helft van de Nederlandse gemeenten krijgt er mee te maken, voorspelt hij.

Door

Cees van der Laan namens Trouw

platteland3

Dagjesmensen eten een ijsje op een boerderij in de Achterhoek. Boeren vullen hun inkomsten aan met extra diensten Foto: Werry Crone / Trouw

Eberhard van der Laan noemt zich een echte Randstedeling die, tot hij minister werd, geen weet had van de gevolgen van de bevolkingskrimp op het platteland. „Een werkbezoek aan Heerlen opende mij de ogen. Het kwam als een film voorbij: lege portiekflats, dichtgespijkerde winkels en huizen, en scholen die gesloten waren. Bedrijven die de streek wilden verlaten of niet wilden komen. Ik zag een stad in verval en teruggang. Als Randstedeling was ik altijd gewend te denken in termen van groei. Problemen worden aangepakt vanuit de gedachte een schepje er boven op doen, extra groei dus. Ik kwam tamelijk depressief terug uit Heerlen. Want de strategie van groei werkt daar dus definitief niet meer.”

Moeten we rekening houden met spookdorpen, zoals we die kennen uit Frankrijk?

„Ja, spookdorpen kunnen hier komen als we op deze ontwikkeling niet goed reageren. Er waren al plannen om het Groningse gehucht Ganzendijk op te heffen. Volgens berekeningen kan de bevolkingskrimp de helft van de Nederlandse gemeenten gaan treffen. Met grote gevolgen voor de kwaliteit van de leefbaarheid.”

Het is geen onderwerp dat hoog op de politieke agenda staat?

„Toen ik terugreed van dat werkbezoek aan Heerlen ging ik ervan uit dat ambtenaren en politici dit probleem hoog op de agenda hadden. Voor sommigen was dat inderdaad het geval, bijvoorbeeld de Kamerleden Van Bochove en Van Heugten, die er veel aandacht voor hebben gevraagd, maar voor de meesten niet. De gemeenten moesten zelf ook door een rouwproces heen om te accepteren dat groei niet meer opgaat. Mijn rol als minister is om dit onderwerp samen met mijn collega-bewindslieden zo helder en scherp mogelijk tussen ieders oren te krijgen. Dit verdient grote prioriteit, het gaat om de toekomst van Nederland.”

Moet de Randstad gaan betalen?

„Mensen uit Amsterdam en Utrecht moeten Parkstad Heerlen en regio’s in Groningen, Zeeland en het Groene Hart, waar gemeenten ook krimpen, zien als hun voortuin. Waar ze kunnen ontspannen en recreëren, zoals Central Park ook van levensbelang is voor Manhattan. De mensen in deze gebieden kunnen daardoor blijven waar ze zitten met een redelijk voorzieningenniveau. Bevolkingskrimp is een gemeenschappelijk probleem. Wil je er niet aan, dan dreigen die spookdorpen.”

Biedt krimp ook kansen?

„Jazeker. Je moet kijken naar de potentie van die gebieden. Het ontwikkelen van toerisme en recreatie kan een geweldige slinger geven. Het zijn vaak fijne plekken om te wonen, vooral voor ouderen. Er zijn tal van initiatieven in ontwikkeling. De kwaliteit van wonen kun je verbeteren door flats te slopen en meer groen te creëren. Dat gebeurt ook al. In Drenthe is 80 hectare grond afgesloten om een wild bos te laten groeien. In Heerlen werken ze aan themaparken, daar is nu ruimte genoeg. Krimp geeft ook kansen. Het is niet alleen maar negatief.”

U pleit voor samenwerking tussen gemeenten. Maar inmiddels circuleren bouwplannen voor 30 miljoen mensen.

„Daar moet je dus ingrijpen, dat is niet verstandig. Er zullen betere samenwerkingsvormen moeten komen. Wat heeft het voor zin als twee krimpgemeenten extra hard gaan vechten om dat ene bedrijventerrein binnen te halen, waardoor alleen maar de grondprijs verder daalt en er nog minder wordt verdiend. Gemeenten in krimpgebieden zullen moeten gaan samenwerken als nooit tevoren. „De urgentie bij mij om dit probleem aan te pakken, is zeer hoog. Dit werd onlangs nog versterkt door een mevrouw uit België die me wees op het beeld van Wallonië dat het niet redt en Vlaanderen dat zegt: ’We hebben genoeg afgedragen en we krijgen er te weinig voor terug’. We moeten in Nederland voorkomen dat er een strijd ontstaat tussen krimpregio’s en rijke gebieden.”

 

Even mooi als kwetsbaar

Pijnlijk om te accepteren, maar het platteland loopt leeg. Nederlandse gemeenten moeten af van het groeimodel, waarin alleen uitbreiding een graadmeter voor succes is. Krimp biedt ook kansen. Trouw onderzoekt in een serie de toekomst van ontvolkende regio’s. Vandaag deel twee.

Door

Wilma van Meteren namens Trouw

platteland4

Jongeren in Niawier, Friesland. Kunnen zij straks een baan vinden in hun regio of trekken ze naar de stad? Foto: Werry Crone / Trouw

Het terpdorp Wierum ligt schitterend in de oksel van de Zeedijk. Trots torent de twaalfde-eeuwse toren met een Wierummer Aek als windvaan boven de dijk uit, een baken voor de vissers, en- – tegenwoordig – voor de toerist. Daar moet het plaatsje in het puntje van Noordoost-Friesland het van hebben. Ooit een bruisende handels- en vissersplaats met, rond 1750, bijna zeshonderd inwoners en vijfendertig bedrijven en winkels, is het ten prooi gevallen aan de krimp.

Tegenwoordig is het een ’klein dorp met weinig inwoners’, erkent de tekst van de rondwandeling langs historische plekken. De vissersvloot is verdwenen. Een handjevol ligt in het oostelijker Lauwersoog. Het heeft nu ongeveer 370 inwoners en een café annex snackbar, van waaruit de wadlopers vertrekken naar Engelsmanplaat. De organist haast zich van de doopsgezinde kerk in Holwerd om zondagochtend ook nog de kerkzang in Wierum te begeleiden. Net als voor de hele omgeving is rust en ruimte de troef om toeristen en nieuwe inwoners te trekken. Maar of dat lukt? In alle dorpen staat veel te koop en het staat lang te koop. Er is ontgroening: jongeren en jonge gezinnen trekken weg.

Krimp is niet van vandaag of gisteren en de Friezen ’aan het einde van de wereld’ zoals ze zelf schertsen, zijn nuchter. Maar het fenomeen krijgt hun weidse land met karakteristieke terpdorpjes wel meer in zijn greep. „Het is vijf voor twaalf”, zegt voorzitter Bindert Verbeek van de ondernemersvereniging Holwerd. Het dorp is al met acht procent gekrompen. „Mensen vertrekken. Alleen al hier in het dorp staan 38 huizen te koop en zo is het ook elders in Noordoost-Friesland. De laatste bakker is gesloten, de fietsenmaker heeft geen opvolger, de SRV-man is pas gestopt. We hebben een kleine 1700 inwoners, maar als dat er 200 minder worden?”

Zelf begonnen als SRV-man is hij nu eigenaar van een moderne Coöp-supermarkt met een flink assortiment. „Je moet de klant keuzes bieden, anders rijden ze door naar Dokkum.” Met de ’Holwerder Fiersichten’ (vergezichten) binden de ondernemers en dorpsbewoners de strijd aan om leefbaarheid en inkomen te behouden. Holwerd moet op de kaart worden gezet. Het steekt dat jaarlijks een half miljoen toeristen het dorp links laten liggen op weg naar Ameland. „Daar pakken we niks van. Toerisme is een groeimarkt, we moeten toch mensen hierheen kunnen krijgen? Het is nergens zo mooi. Buitendijks in de kwelders waan je je alleen op de wereld”, beschrijft Verbeek.

Ze denken aan een kleinschalig project van betaalbare recreatiewoningen met veel ruimte voor gepensioneerde babyboomers. Ook de pier die een eind de Waddenzee insteekt, vanwaar de boot naar Ameland vertrekt, zou een centrale rol krijgen. „Die van Scheveningen kent iedereen, maar in Holwerd gebeurt er niets mee.” Er hoort een slecht-weeraccommodatie bij hoewel ze nog dubben wat dat precies moet wezen. Architecten hebben een voorzet gegeven.

De ondernemers verwachten een impuls voor de lokale economie en de werkgelegenheid. „Om jongeren hier te houden, moet je werk hebben en als er geld overblijft, kunnen we dat weer in het dorp investeren”, zegt Verbeek. Maar niet alles kan afhangen van ondernemers. Ook een slagvaardig gemeentebeleid is noodzakelijk, valt Johan Lammering, eigenaar van een luxe vakantieboerderij, bij. „We hebben een grootschalige oppepper nodig.” Ze hopen op samenwerking met de Waddenvereniging. Die heeft geld gekregen van de NAM als compensatie voor de olie- en gaswinning.

Dongeradeel, waaronder 28 dorpen en Dokkum vallen, ligt maar 25 kilometer van Leeuwarden en toch is het heel anders. Het vestingstadje, de oudste van de Elf Steden, was pas nog decor voor een speelfilm over de barre schaatstocht van 1963. „Je ziet de schoonheid en kwaliteit maar ook de kwetsbaarheid”, beschrijft burgemeester Marga Waanders, afkomstig uit de Friese hoofdstad. „Dokkum heeft zo’n 12.000 inwoners, maar voorzieningen voor een stad van ruim 60.000 inwoners. Er komen veel toeristen. Het functioneert als streekcentrum, en we hebben een ziekenhuis, tevens de grootste werkgever. Dat wil je overeind houden.”

Door samenwerking en eigentijdse concepten is die positie vast te houden, verwacht Waanders. „Krimp is niet om in paniek te raken. Maar je moet je wel afvragen hoe je de balans in de samenstelling van huishoudens kunt behouden, zodat jong en oud zich hier thuis voelen en de werkgelegenheid blijft.” De burgemeester prijst zich gelukkig met het aantal sterk gewortelde familiebedrijven in Dongeradeel met nationale en internationale betekenis. „We moeten meedraaien op het niveau van de wereldeconomie.” Opleidingsniveau en inkomens liggen in Dongeradeel flink onder het landelijke gemiddelde. „We hebben daarin een zekere kwetsbaarheid. Jong talent en starters leiden tot innovatie.”

Met drie buurgemeenten wordt intensiever samengewerkt om afbrokkeling van sociaal-economische structuren te stoppen. Daarvoor krijgen ze Europese subsidie. De krachten zijn ook gebundeld – met de provincie en Tytsjerksteradiel – bij het opstellen van een economisch plan dat de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van de regio veilig moet stellen.

Als sleutel ziet Waanders de ICT. Aansluiting van bedrijven, scholen (digitaal onderwijs), dorpshuizen, zorginstellingen (zorg op afstand) en bewoners op een snel glasvezelnet beschouwt ze als een nutsvoorziening. Kabel-Noord die daarvoor tot in het buitengebied moet zorgen, wil ze in daarom in overheidshanden houden. „Dan kunnen we het zelf aansturen.” Wat het gemeentebestuur betreft heeft ook een betere ontsluiting via de Centrale As, een snelweg vanuit Drachten, prioriteit.

Waanders is optimistisch over de zelfredzaamheid van haar dorpen. Bij haar rondgang – ze is pas burgemeester – kwam ze sterke sociale structuren tegen. „Dat is iets om te koesteren. Het verenigingsleven is in volle bloei.” Maar omtrent alle dorpsplannen om de leefbaarheid en kwaliteit op peil te houden, waarschuwt ze dat er keuzes gemaakt moeten worden. „Dat het pijn gaat doen, is onvermijdelijk.” Zo is ze voorzichtig met recreatievoorzieningen. Het moet economisch renderen. „Een scheepssluis en een jachthaven zijn geen kleine investeringen. ”

Hoewel het Rijk meer steun kan geven, te beginnen met erkenning van het probleem, benadrukt Waanders dat krimpgebieden ook zelf moeten kijken wat ze op eigen kracht kunnen. Een sprekend voorbeeld van die eigen kracht is de jonge slager Menno Hoekstra in Anjum, de vierde generatie. Tot ver buiten Noordoost-Friesland heeft hij naam opgebouwd, vooral met zijn kruidige worst en vlees van Schotse Hooglanders. Die grazen in het nabijgelegen nationaal park rond het Lauwersmeer. Hij is een van de weinige Nederlandse slagers die zelf slachten. Lange dagen maakt hij, van ’s ochtends half vijf tot zeven uur, maar hij is trots op zijn vak. „Ik wil weten waar het vlees vandaan komt en niet alleen maar plakjes snijden.”

De Schotse Hooglanders gingen aanvankelijk naar allerlei slagerijen. De samenwerking met Hoekstra levert Staatsbosbeheer een betere prijs op en de slager beschikt over kwaliteitsvlees. „Ze lopen hier vlakbij. Je hoeft ze geen eind te vervoeren en voor de dieren levert het minder stress op.” Inmiddels is Hoekstra ook in een project gestapt voor het behoud van het Friese roodbont. „Twee Friese boeren zijn begonnen met het weer fokken van dit prachtige ras en hebben mij benaderd. Een paar restaurants doen mee. Inmiddels is de kudde naar 400 gegroeid. ” Dat nog maar een paar dorpen een slager hebben en het inwonertal daalt, baart hem geen zorgen. „Het is jammer, maar dat is de tijd.” Hij trekt juist mensen naar dit stukje Friesland. De klanten komen van verre, tot uit Duitsland en België, nadat ze hem – vaak tijdens een vakantie – hebben ’ontdekt’.

Ook familieboerderij-Prins in Hantumhuizen draagt bij aan streekproducten. Ze leveren waddenmelk voor de productie van een speciale kaas ’dairy gold’. Volgens Reinder Prins doet de meerwaarde van de schone natuur het goed in Duitsland. „Duitsers hebben meer dat Waddengevoel.” De Prinsen boeren al generaties in dit gebied. Reinder gaat binnenkort op zichzelf, maar blijft deel uitmaken van het gemengde (akkerbouw en melkvee) familiebedrijf. Hij beseft dat hij geluk heeft dat zijn vader jaren geleden een boerderij en grond dichtbij kon bemachtigen van een stopper. Dat mensen wegtrekken, biedt ook kansen voor jongeren als hij. Hij kan het bedrijf uiteindelijk delen met zijn broer, want om beiden iets te verdienen is een zekere schaalgrootte nodig.

Zoals veel leeftijdgenoten moest hij de streek verlaten voor zijn vakopleiding, die hij in Dronten volgde. Maar in tegenstelling tot anderen keerde hij terug. Hij is actief als bestuurslid van de agrarische jongeren waar ze elkaar ontmoeten, maar ook het vakmanschap en de kennis op peil houden. Steeds moeten ze op zoek naar nieuwe manieren om het bedrijf gezond te houden. Van de tientallen hectare ijsbergsla en peen in het gebied is nauwelijks meer iets over. Het zijn vooral pootaardappelen, broccoli en bloemkool waar iets mee te verdienen valt.

Net als andere ondernemers kijkt hij uit naar de Centrale As met Drachten, die het vervoer van producten makkelijker en goedkoper maakt. Want de melkfabriek is niet meer dichtbij (die van Lioessens staat weg te rotten) en na de brand in 2005 is het groenteverwerkingstation in Oosternijkerk niet herbouwd.

Prins deelt de klacht van dorpelingen dat veel aandacht van de gemeente naar Dokkum gaat. „Ook hier moet iets aan de leefbaarheid worden gedaan.” Zo is het niet meer vanzelfsprekend dat er op fietsafstand een basisschool is. In Nes is de school gesloten. Hij is opgelucht te horen dat de burgemeester waarde hecht aan de agrarische structuur van dit deel van Friesland.

Genietend van rennende hazen, tractoren bezig met poten, de trotse Friese paarden van de buurman (die een paardenmelkerij wilde beginnen) gelooft hij echter rotsvast in de toekomst. „Het is mooie grond. Als het boeren hier niet lukt, dan nergens anders in Nederland”.

Ook Ina Zeilmaker van herberg De Hoeke in Paesens-Moddergat, geboren en getogen in het tweelingdorp, waarschuwt dat het sluiten van scholen de doodsteek kan zijn. Velen heeft ze al zien vertrekken. „We zaten met zestien kinderen in een klas. Nu telt de hele school, inclusief kleuters, nog 40 leerlingen.

„Eind jaren zestig trokken mensen naar Dokkum, waar veel nieuw werd gebouwd, en verder naar Amsterdam. Er is hier geen enkele winkel meer. De kruidenier uit Oosternijkerk haalt een keer per week de boekjes met het boodschappenlijstje op en op vrijdag komt de bakker.” Ze weet nog dat er in Paesens-Moddergat drie bakkers zaten, een slagerij en twee kruideniers. Een jong stel heeft het nog een tijdje geprobeerd met een buurtwinkel. Zelf moet Zeilmaker het ook van toeristen hebben. Maar aan vitaliteit en op sociaal gebied heeft het tweelingdorp niets ingeboet. Er zijn clubs, de jeugd leert kaatsen en waar hangen de vlaggen uit als een buur terugkeert uit het ziekenhuis?

Haar herberg staat nu al een tijdje te koop. Ze willen graag gaan reizen. „Er zijn er die dit gebied nooit uitkomen. Maar mijn man ziet zijn leeftijdgenoten met vut uit het westen hier rondfietsen. Voordat het niet meer kan, willen we ook iets van de wereld zien.” Keren ze daarna terug? „Ik weet niet of de wind ons weer hier brengt.”

 

De jeugd kan niet blijven

Pijnlijk om te accepteren, maar het platteland loopt leeg. Nederlandse gemeenten moeten af van het groeimodel, waarin alleen uitbreiding een graadmeter voor succes is. Krimp biedt ook kansen. Trouw onderzoekt in een serie de toekomst van ontvolkende regio’s. Vandaag Deel drie.

Door

Laura van Baars namens Trouw

Negenenveertig mensen zijn afgelopen jaar naar Zeeuws-Vlaanderen geëmigreerd. Marjolein Reinhoudt, woordvoerder van de gemeente Sluis, kan hen bijna allemaal individueel opnoemen. „Die mevrouw kwam uit Hilversum, en heeft nu een galerie in Sas van Gent. En dat gepensioneerde echtpaar kwam vanuit Bleiswijk naar Hoek om te genieten van de rust en ruimte.”

Maar de kraam van Zeeuws-Vlaanderen op de Emigratiebeurs is niet succesvol genoeg om het tij te keren: Zeeland loopt leeg, en de gemeente Sluis gaat daarin voorop. „Er is sprake van een sterfteoverschot”, zegt burgemeester Jaap Sala. „Er sterven er in onze gemeente elk jaar toch altijd nog honderd mensen meer dan dat er bijkomen. Dat is een fact of life, we moeten er mee leren omgaan.”

De krimp was er mede oorzaak van dat een paar jaar geleden 17 gemeenten in het westen van Zeeuws-Vlaanderen fuseerden. Sluis, Oostburg, Retranchement, Waterlandkerkje, Aardenburg, Breskens, Cadzand, Zuidzande, Sint Anna ter Muiden en Nieuwvliet zijn enkele van die kernen die nu vallen onder de gemeente Sluis. Het stadhuis staat in Oostburg, de belangrijkste kern van de gemeente. „De oppervlakte van onze gemeente is anderhalf keer Rotterdam, maar er wonen maar 24.000 mensen”, zegt Sala.

Het zijn moeilijke jaren geweest voor de nieuwe gemeente, waarin gemeentebestuurders die elkaar jaren beconcurreerd hadden ineens moesten samenwerken. Toerisme moet nu gezamenlijk aangetrokken worden, dorpsscholen zijn organisatorisch samengevoegd en nieuwe woningbouw moet onder de dorpen verdeeld worden. De ene wethouder na de andere verliet het nieuwe college, waar ze het onderling niet eens konden worden.

Daadkracht en slagvaardigheid zijn nu noodzakelijk in Sluis, want de gemeente kampt met sombere toekomstperspectieven. Zeventien procent van de inwoners is in 2030 verdwenen. Dat kost Sluis veel geld omdat uitkeringen uit het Gemeentefonds gerelateerd zijn aan het aantal inwoners. De scholen zullen tot 2023 18 procent van hun leerlingen verliezen. In 2030 zal een kwart van de bevolking 65 jaar en ouder zijn.

Zeeland ziet de gemeente Sluis als een voorbeeld voor de provincie: de krimp die daar gaande is, zal op den duur vrijwel alle Zeeuwse gemeenten treffen. De provincie is momenteel bezig met een ’brede maatschappelijke dialoog’ met ondernemers, overheden, maatschappelijke organisaties en de bevolking over de consequenties van de leegloop. Hoe bewaken we arbeidsmarkt, onderwijs, gemeentelijke voorzieningen, zorg?

„Als je mij drie jaar geleden gevraagd had of mijn dorp op den duur zou leeglopen, had ik je uitgelachen”, zegt Peter de Koning, directeur van de openbare basisschool Oranje- Nassau in Retranchement. „Dat besef hadden we helemaal niet. Maar nu weten we dat het gebeurt.” Toch zag De Koning, die al dertig jaar bij Oranje-Nassau werkt, de krimp binnen zijn school voortschrijden. In de beste jaren hadden ze 50 leerlingen. Nu zijn dat er 37, met vier leerkrachten. Dat er net twee jonge gezinnen in het 404 inwoners tellende Retranchement kwamen wonen, was een uitkomst. Ineens kwamen er zes leerlingen bij. Bij minder dan 26 leerlingen moet een school in principe sluiten.

„Dat zou een ramp zijn”, zegt De Koning. Want zijn school is een kern van het sociale leven in het dorp. Sinds de Bibliobus niet meer rijdt, runt de school de kinderbibliotheek. Het enige kopieerapparaat van het dorp staat in de school, en iedereen mag daar gebruik van maken. Wethouder Ben Hennekam is het eens met De Koning: „Kerk, kroeg en school maken een gemeenschap leefbaar.” Hij zal er alles aan doen om de dorpsscholen te behouden. Er wordt niet beknibbeld op de kleine schoolgebouwen: Oranje – Nassau wordt geïsoleerd, en de Europaschool in Zuidzande (47 leerlingen) wordt verbouwd. „Als je de panden laat verkommeren, zet het verval sowieso al in”, zegt De Koning.

Behalve de school is er in Retranchement een kleine supermarkt, een aantal cafés en een dorpshuis. De kerk is pittoresk, maar wordt vooral gebruikt voor concerten. Het dorpshuis is vooral belangrijk voor de gemeenschap. Daar zijn de bridgeavondjes en de quiltclub. Van de horeca moeten de dorpelingen het niet zo hebben, die is voor de toeristen.

Toerisme is de belangrijkste inkomstenbron voor de bewoners, maar bedreigt hen ook. In Retranchement kopen steeds meer noorderlingen en Belgen een vakantiehuis. Langs de Killedijk verrezen luxe, Belgische villa’s in de plaats van vervallen pachtershuisjes. De welvaart van de Belgische kustplaats Knokke doet zich zo ook voelen inhet nabijgelegen Retranchement. Maar de Zeeuwen zelf hebben het nakijken. Zij kunnen zich woningen in het dorp door de fors gestegen prijzen niet meer veroorloven.

„Die tweede huisjes in Retranchement zijn een van onze grootste problemen”, zegt wethouder Hennekam. „Want die hebben meteen hun weerslag op de gemeenschap. Misschien zouden we moeten controleren of mensen die zo’n huis kopen er wel voldoende zijn.” Schoolhoofd De Koning houdt zich op de vlakte over de komst van de buitenstaanders. „Het gaat onderling best wel goed, hoor. En die huizen zien er nu toch mooi uit? Retranchement is een open gemeenschap. In principe hebben wij geen moeite met nieuwkomers. En zo’n controle, dat haalt toch niets uit?” Maar de huisprijzen erkent hij wel als een probleem: „Voor jonge gezinnen is het moeilijker geworden om hier te komen wonen. Die gaan eerder naar een goedkoper dorp.”

En dat heeft zijn weerslag op de basisschool. Toch zegt De Koning niet te trachten kinderen uit nabijgelegen dorpen naar zijn eigen school te lokken. „De onderlinge solidariteit tussen scholen is groot genoeg. We gaan niet vechten om leerlingen.” De basisschool Oranje – Nassau werkt samen met tien andere openbare basisscholen in Sluis. Waterlandkerkje heeft de kleinste school met 29 kinderen, Breskens de grootste met 316. Van de leerkrachten op krimpende scholen wordt verwacht dat zij heterogeen onderwijs geven. Dus niet meer lesgeven aan één of twee groepen, maar aan de hele onder-, midden of bovenbouw.

Volgens De Koning is dat een lastenverzwaring voor de docenten. De dorpsscholen doen er ook alles aan om kinderen die eigenlijk speciaal onderwijs nodig hebben, toch les te blijven geven. „Anders moeten ze naar Terneuzen”, zegt De Koning. „En dat is 80 kilometer rijden.”

Vroeg of laat moeten de kinderen uit Sluis toch al een heel eind reizen om op school te komen: er staat namelijk maar één middelbare school in de gemeente, en wel in Oostburg. Het Zwincollege behoorde jarenlang tot de beste scholen van Nederland, volgens onderzoek in Trouw . Er zitten 1164 leerlingen op, en dat is een hele overgang voor kinderen die een kleine school gewend zijn. Op het Zwincollege doet zich voor de leerlingen een nieuw dilemma voor. Wat als ze straks hun eindexamen gehaald hebben? Waar kunnen ze dan in de buurt nog terecht?

De leerlingen van 5 VWO zijn daar somber over, blijkt als zij discussiëren over demografische krimp. De helft van de klas ziet geen toekomst in de regio. „Er zijn hier geen vervolgopleidingen”, roept een jongen. „En de Roosevelt Academy in Middelburg dan?”, vraagt de gespreksleidster. Ze wordt weggelachen. Dat college naar Engels voorbeeld is niets voor de VWO’ers. „Je leert er bovendien geen industrieel ontwerpen, en dat wil ik gaan doen”, zegt een ander.

„En na je studie, kom je dan hier terug?”, vraagt de gespreksleidster. Een klein deel van de klas steekt zijn vinger op. Dat zouden ze wel willen. Iedereen is het erover eens dat ze prachtig wonen in Zeeuws-Vlaanderen. Het strand is dichtbij, het is er rustig, veilig en je kent er iedereen. Voor 300 euro in de maand huur je een goede woning. Maar toch ziet de meerderheid van de klas geen mogelijkheid om terug te komen. Het werk is in de Randstad. Het zijn de ’oudjes’ die in Zeeland overblijven.

Burgemeester Sala kijkt niet op van het pessimisme onder zijn talentvolle, jonge inwoners. „De arbeidsmarkt is beperkt, er zijn ook weinig opleidingen. En gaan de studenten eenmaal weg, dan vinden ze elders een lief. Er is gewoon sprake van een braindrain uit deze regio.” Hoe behoud je deze mensen? De gemeente Sluis denkt dat ze hun niveau van welvaart kunnen behouden als ze ’kwaliteit’ binnen boord houden. Het gaat er niet zozeer om hoevéél mensen er wonen, als de mensen die er wonen maar bijdragen aan de economie en de gemeenschap. Sala: „Het moeten mensen zijn die de normen en waarden van deze streek delen. Niet iedere Randstedeling voelt zich hier thuis.”

Inmiddels zijn er veel initiatieven om de economie te stimuleren. De Jongerenkamer Zeeuws- Vlaanderen zoekt opvolgers voor ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. Een installatiebedrijf uit Aardenburg is overgedaan aan een jonge ondernemer. Al is het nog maar één succesje van de Jongerenkamer, de burgemeester vindt het hoopgevend. Kosten nog moeite worden gespaard om het imago van Zeeuws-Vlaanderen te verbeteren. Sala zette samen met andere bestuurders, instellingen en bedrijven een promotiecampagne op.

De kraam op de Emigratiebeurs past in die campagne. Een belangrijke rol is daarin weggelegd voor de grootste werkgever van Zeeuws-Vlaanderen, Dow Chemical. Met ruim 2000 mensen in dienst en actief sponsorbeleid in onderwijs en cultuur in Zeeland, kan Dow de aantrekkingskracht van de regio maken en breken. Toen in januari het ontslag van 200 werknemers bij Dow werd aangekondigd, was dat een zware klap voor de gemeenten.

„Wij voelen ons dan ook verplicht om dat goed uit te leggen aan de lokale bestuurders”, zegt Dow-bestuursvoorzitter Gerard van Harten. „Wij zijn geworteld in de gemeenschap. Maar de recessie raakt ons ook.” Aan de andere kant is het ook Dow dat in vijf jaar tijd een miljoen euro investeerde in een proeffabriek in het roc Westerschelde in Terneuzen en in scheikundeapparatuur op verschillende middelbare scholen. „Zeker met die investeringen op het roc hebben we veel succes gehad”, zegt Van Harten. „In een paar jaar groeide het aantal aanmeldingen voor een chemisch-technische studie van 10 naar 60. Goede scholen zijn van cruciaal belang om als groot bedrijf in Zeeuws- Vlaanderen toekomst te hebben. Wij hopen door samenwerking met scholen belangstelling te wekken voor techniek. Dan kunnen Zeeuwse scholieren later bij ons komen werken en voor de regio behouden blijven.”

„Je moet de kansen die er in een ontvolkende regio zijn, gewoon zien en benutten”, zegt burgemeester Sala. „Krimpen is niet hetzelfde als sterven.”

Juryrapport

‘Een sluipend proces wordt genadeloos in beeld gebracht in een heel complete serie met mooie verhalen.’

Serie ‘red het platteland’

In een reeks van zes artikelen met als overkoepelende titel ‘Red het platteland’, schetsen Trouw-journalisten Laura van Baars, Wilma van Meteren, Onno Havermans en Cees van der Laan de gevolgen van de trek van bewoners uit het platteland. Het inwonertal in de Randstad en een aantal andere steden blijft toenemen en de rest van Nederland ontvolkt. Volgens prognoses van het CBS zal de bevolkingsgroei steeds onevenwichtiger verdeeld zijn; ze voorziet dat in 2050 driekwart van de bevolking in een stedelijk gebied woont en dat het platteland juist te maken krijgt met toenemende krimp.

Trouw deed voor deze serie onderzoek naar de bevolkingsgroei tussen 2006 en 2025. De krimpontwikkeling is nu al merkbaar op de woningmarkt in de ontvolkende regio’s, waar woningen langer te koop staan en de verkoopprijzen relatief laag zijn. De economische vitaliteit dreigt af te nemen; de bevolking vergrijst, de jeugd trekt weg, de huizen staan leeg, er dreigen spookdorpen te ontstaan.

De reportage over het Achterhoekse Groenlo is hiervan een treffende illustratie. De lokale disco trekt steeds minder bezoekers, het winkelaanbod loopt terug, de scholen lopen leeg. Het vertrek van bierbrouwer Grolsch heeft zeker niet geholpen en daarnaast zijn er steeds minder echte boeren. Het Friese terpdorp Wierum loopt ook leeg en zag zijn bakker en zelfs de SRV-man vertrekken.

Soms zijn er van die achtergrondverhalen die niet zijn getriggerd door nieuws, maar die een sluipend proces genadeloos in beeld brengen. De serie ‘Red het platteland’ is hier een voorbeeld van. Dagblad Trouw signaleert een belangrijke trend en introduceert eveneens een nieuw begrip in de media, ‘krimp’, om deze beweging te benoemen. Wat de serie ver boven het gemiddelde doet uitstijgen, is dat er niet alleen wordt geschreven vanuit louter treurigheid, maar dat er ook oog is voor de positieve kanten van de leegloop. De reportages laten ook succesvolle initiatieven van gedreven bewoners zien: krimp biedt soms juist kansen.

Het belichten van de verschillende aspecten van deze trend levert een heel complete serie op, die dankzij mooie verhalen een groot verschijnsel in Nederland in kaart heeft gebracht. Met deze bijzondere en relevante serie artikelen verdienen de Trouw-journalisten de Tegel 2009 in de categorie Print Achtergrond.