‘Ik ben er moe van mezelf steeds te moeten verdedigen’

Tanja Nijmeijer (34) sloot zich tien jaar geleden aan bij de guerrilla in de Colombiaanse jungle. Voor het eerst geeft ze een lang interview. Aan Volkskrant-medewerker Robert-Jan Friele, ze kennen elkaar nog van hun studententijd in Groningen. Ja, van drop geniet ze nog steeds en ze zou graag voor even terug willen naar Nederland, maar ze voelt zich thuis bij de keiharde doctrine van het militaire marxisme.

Door

Robert-Jan Friele namens de Volkskrant

In Trattoría Maraka’s staat Tanja Nijmeijer op van tafel om afscheid te nemen, een sigaret al in de hand. Het is dinsdagavond, Havana, even over achten, en ze heeft een gekwelde uitdrukking op haar gezicht, zoals vaker in de voorbije twee uur. En zoals maandag ook geregeld gebeurde in de zes uur dat we toen met elkaar spraken.

‘Ik ben er moe van mezelf steeds te moeten verdedigen’, zegt ze. ‘Het is belangrijk dat je begrijpt waarom we de wapens hebben opgenomen en dat er in Colombia een oorlog aan de gang is waarin doden vallen. En ja, soms maken we fouten.’

Vol vuur heeft Nijmeijer (34), in Denekamp geboren als de middelste van drie zussen, deze twee dagen verteld over haar leven bij de FARC, de guerrilla-organisatie waar ze sinds 2002 deel van uitmaakt. Het zijn lange, vermoeiende gesprekken en telkens als we pauzeren, stelt zij de vragen, vooral over Nederland. Ze heeft het boek Waarom is de burger boos? van Maarten van Rossem gelezen en wil weten wat er gebeurt in de politiek, of de economische crisis te voelen is.

Ze toont zich hoogst verbaasd over alle media-aandacht voor haar. Iedereen wil alles van haar weten; zelfs Viva stuurde een vragenlijst naar Havana. De geruchten dat ze het liefje is van FARC-commandant Iván Márquez wuift ze weg. Niks van waar. ‘Ik zou zo graag willen dat er meer aandacht is voor de omstandigheden waarin de mensen leven. Zou dat niet veel belangrijker zijn dan over mij te praten?’

Als ze het heeft over haar leven in de Colombiaanse jungle, waar de FARC voortdurend in beweging blijft en elke drie dagen een nieuw kampement opslaat, schitteren haar ogen. Ze vertelt ook dat ze de wereld beter begrijpt sinds de cursus marxisme die de organisatie alle guerrillero’s geeft. Net zo enthousiast is ze over het contact met de bevolking in de gebieden waar de rebellen actief zijn, vooral arme boeren.

In hun naam vecht de FARC al sinds 1964 een oorlog uit met de Colombiaanse staat. Een oorlog die vanaf de jaren tachtig – toen de gigantische inkomsten uit de cocaïnehandel als katalysator begon te functioneren – het slechtste in beide partijen naar boven heeft gebracht. Nog elke dag vallen er tientallen onschuldige slachtoffers, veelal arme Colombiaanse boeren die klem zitten tussen de gevechten, wensen en belangen van de strijdende partijen.

Telkens als ik daarnaar vraag, gaat het mis. Soms kijkt Nijmeijer me ongelovig aan, verbaasd over zo veel onbegrip of gebrek aan kennis. Ze verwijt me enkele keren geen idee te hebben van de manipulatie door de media, die in Colombia voornamelijk in handen zijn van de economische en politieke elite.

En soms is daar dus die gekwelde blik. ‘We zouden willen dat er geen slachtoffers zijn, we zouden willen dat er geen oorlog was, we zouden willen dat we niet in de bergen zaten. Maar als wij de strijd staken, wat kan het volk dan nog doen? Dan zakt het weg in de ellende. ’Dan loopt ze de deur uit om terug te gaan naar het zwaarbewaakte complex waar zemet29 andere guerrillero’s verblijft gedurende de vredesbesprekingen in de Cubaanse hoofdstad, die maandag beginnen.

Groningen

De laatste keer dat ik Nijmeijer had gezien, was eind augustus 2001, toen we stonden af te wassen in het krappe keukentje van een Gronings studentenhuis. Als beste vriendin van een huisgenote kwam ze er geregeld over de vloer. Ze was toen al een keer in Colombia geweest en waste mij, student journalistiek, de oren over de manipulaties van de massamedia.

Elf jaar later komt ze op een maandagochtend om 9.00 uur voorrijden in een wit Mercedes-busje, bestuurd door een chauffeur van de Cubaanse veiligheidsdienst. Zij zit voorin, met op de rij stoelen daarachter Camila en Shirley, de twee ‘kameraden’ met wie ze had gezegd te komen. Nijmeijer – groene broek, witte longsleeve, groene wollen sjawl om de nek – trekt een uit Nederland meegebrachte zak honingdrop open.

Als we even later aan de Malecón – de boulevard langs de zee – plaatsnemen in een verpauperd restaurantje in de open lucht, klappen Camila en Shirley hun laptops open om wat te werken. Ze hebben totaal geen interesse in ons gesprek, dat niettemin in het Spaans verloopt. Nijmeijers Nederlands is nog uitstekend, maar als het over de FARC gaat, spreekt ze liever Spaans, omdat ze zich daarin zekerder voelt.

Het waren niet haar jaren bij de Groningse kraakbeweging die Nijmeijer op het pad zetten dat zou leiden naar de guerrilla. Twee ervaringen tijdens een eerste bezoek aan Colombia in 2001, toen ze er stage liep, openden haar de ogen.

De eerste schok kwam tijdens een bezoek aan een achterstandswijk in de stad Pereira. Haar begeleider vertelde dat ze voor 21.00 uur moesten vertrekken, omdat de mensen dan gingen slapen. ‘Toen ik een bewoner vroeg waarom ze zo vroeg naar bed gingen, antwoordde hij dat wie zo laat op straat liep, het risico liep voor een crimineel te worden aangezien en door de paramilitairen te worden doodgeschoten. ‘Sociale schoonmaak’, heet dat in Colombia.’

Een andere schok vond plaats in hoofdstad Bogotá. Op een zaterdag bezocht ze eerst Ciudád Bolívar, de immense sloppenwijk in het zuiden van de stad. Daarna werd ze meegenomen naar het Centro Andino, het winkelcentrum voor de Bogotaanse elite in het noorden van de stad. Het contrast was uiterst pijnlijk.

Ze verdiepte zich in de geschiedenis van het land, zocht in Colombia de juiste contacten en rolde zo de guerrilla binnen. ‘Het was me duidelijk geworden dat de democratie in Colombia alleen op papier bestaat. Dat is nog steeds zo.’

Aanvankelijk vergaarde ze als militante in Bogotá vooral informatie over allerhande zaken. Haar baan op een dure talenschool fungeerde als dekmantel. Daarna pleegde Nijmeijer ook aanslagen: ze legde onder meer bommen in de Transmilenio, het bussysteem van Bogotá, en bij een rijke winkelier. Volgens haar vielen daarbij geen doden, en waren ze slechts bedoeld als protest.

Toen het netwerk van militanten in 2003 werd opgerold door de politie, koos Nijmeijer voor de vlucht naar voren: de jungle in en, mitrailleur in de hand, vechten. Haar alias was vanaf de eerste dag Alexandra en zo ondertekent ze ook haar e-mails, maar Camila en Shirley spreken haar aan met Holanda. De herinnering aan haar geboorteland is dus nooit ver weg en ze heeft soms heimwee. ‘Ik zou graag twee weken willen gaan om te kijken hoe het ervoor staat.’

Ze is echter vastbesloten namens de FARC, en in Colombia, te blijven strijden voor sociale rechtvaardigheid. Nijmeijer wil niet vooruitkijken naar een eventuele politieke rol indien het vredesproces slaagt. ‘Ik pas me aan de behoeften aan. Wat heeft de FARC nodig, wat heeft Colombia nodig, wat heeft het volk nodig?’

Wat kom je doen in Havana? Sommigen denken dat de FARC jou – een westerse, intelligente en welbespraakte vrouw – inzet om zijn imago te verbeteren.

‘Ik heb er moeite mee als ik mensen hoor zeggen dat ik deel zou uitmaken van de ‘mediastrategie van de FARC’. Wij willen ons verhaal vertellen. De ruimte is voor de FARC vooral beperkt geweest tot de alternatieve media, maar dat is niet wat de meeste mensen lezen.’

Maar van jouw aankomst wordt een filmpje gemaakt. Je gaf ook een persconferentie met een van de hoogste FARC-commandanten. Dat gebeurde met je collega’s niet.

‘De Colombiaanse regering deed erg moeilijk over mijn deelname aan de vredesbesprekingen en we wilden laten zien dat ik was aangekomen.’

De FARC werd al in 1964 opgericht. Waar vechten jullie nog voor?

‘Het is nog steeds niet duidelijk dat de FARC de wapens heeft opgepakt ter verdediging van een groep mensen die altijd enorm is mishandeld en misbruikt. Dat was bijna vijftig jaar geleden, en tijden veranderen, maarde onderdrukking gaat door.

‘We beschouwen onszelf als een gewapende politieke partij. Onze leer is gebaseerd op het marxisme-leninisme. Dat zijn de ideeën waarvoor we vechten. We zouden radicaal willen hervormen, maar daarvoor is nu geen ruimte. Op dit moment vragen we ons vooral af: hoe kunnen we deelnemen aan de politiek? Daarover spreken we met de regering.’

Nadat ze het nieuws over de reis naar Cuba had gehoord, liep Nijmeijer eerst een hele nacht door de Colombiaanse jungle. Ze leverde haar mitrailleur en legerjack in bij een collega en stapte in de helikopter die haar naar het vliegveld bracht om een gecharterd vliegtuig naar Havana te nemen. Het Rode Kruis stond garant voor haar veiligheid.

Ondanks eerdere mislukkingen zijn de verwachtingen over het vredesproces gematigd positief. De FARC stelt zich niet op zijn extreemst op en de regering lijkt bereid tot hervormingen. De twee partijen spreken elkaar de komende maanden in Havana, zodat Nijmeijer de jungle voorlopig heeft verruild voor de stad. ‘Ik weet niet hoe lang dat gaat duren. Ik heb geleerd niet te ver in de toekomst te kijken.’

Haar dagritme is vooralsnog niet veranderd: ze is vanochtend even na vieren opgestaan. In de jungle krijgt ze om die tijd haar eerste kop koffie (‘dat is heilig voor een guerrillero’). Daarna onderhoudt ze met haar collega’s de loopgraven van het kamp, gevolgd door het ontbijt en de ‘orde van de dag’.

Ook na tien jaar bij de FARC is Nijmeijer nog steeds een guerrillera, een voetsoldaat. Het betekent dat ze gewoon corvee heeft. ‘We eten allemaal, dus we moeten er allemaal voor werken.’ Eens in de zoveel tijd kookt ze of moet ze met het kapmes in de hand bakbanaan oogsten. Het litteken op haar linker wijsvinger is getuige van het laatste.

Grinnikend vertelt ze over haar gebrek aan richtingsgevoel in de jungle, iets wat haar ongeschikt maakt als commandant. Wel is ze sinds kort toegevoegd aan het Internationale Comité van de FARC, dat probeert de contacten te onderhouden met de buitenwereld en ook een soort pr-afdeling is. Gezeten achter een plank in het van takken gemaakte hutje, dat tevens als slaapplaats dient, vertaalt Nijmeijer verklaringen van de FARC-leiding. Ook is ze de laatste tijd bezig met video’s over de ontstaansgeschiedenis van de FARC, die ze in het Engels voorziet van een voice-over.

Ze vindt het moeilijk concreet te zeggen hoe haar dagen eruitzien. ‘De ene dag kam ik een stuk jungle uit, de andere keer verricht ik een taak van de financiële commissie en de volgende keer doe ik iets voor de onderwijscommissie.’ De guerrilla’s krijgen om 11.30 uur hun lunch en om 17.00 uur hun avondeten. Doorgaans is het menu eentonig: rijst, bonen en een soort stoofpot. Als het er is, eten de guerrilla’s rund- of varkensvlees. En als het niet anders kan, eten ze ook apen of tapirs. De dag wordt afgesloten met een ‘cultureel uur’. ‘Dan bespreken we het nieuws of we kijken een film en hebben het daarover.’

Voordat de publicatie van haar dagboeken Nijmeijer in 2007 wereldberoemd maakte, had ze geregeld contact met de lokale bevolking. Sindsdien beweegt ze zich vooral onder de guerrillero’s, om niet meer gevaar te lopen dan ze al doet. Bij de vraag waar in Colombia ze zich bevindt, moet ze hard lachen. ‘Aan een guerrillero vragen waar hij zit, is aan een Nederlander vragen om z’n pincode.’

Zoals je nu vertelt over je leven bij de FARC, klinkt het niet als een oorlog. Op de muziekvideo die jullie maakten, leek het ook al zo’n vrolijke bende.

‘Zo zijn we. Je houdt het niet vol als je niet vrolijk bent. De moeilijkste momenten leiden bij ons tot de meeste grappen.’

Maar jullie vechten met het leger. Daarbij vallen vele doden.

‘Ik heb weleens gevochten, maar het is niet langer mijn taak. Wat ik wel meemaak, zijn de bombardementen. Die zijn intensiever geworden sinds ik bij de FARC ging. Als we weten dat ze komen, liggen we de hele nacht in de loopgraven. Dat is om te voorkomen dat je gewond raakt door bomscherven of luchtdrukverplaatsing.’

Nijmeijer kan feilloos de vliegtuigen beschrijven die het leger gebruikt. De Super Tucano klinkt als een grote mug en gooit precisiebommen af. Dat gebeurt met het geluid van een kroonkurk die opengaat. Daarna zijn er vijf seconden om de loopgraaf in te duiken.

De Kafir klinkt als een hard ruisend televisietoestel. Er is meer tijd om naar de loopgraaf te komen, maar de bommen die de Kafir afwerpt, zijn de zwaarste die het leger heeft. ‘Toen ik na het bombardement op El Mono Jojoy (in 2010 omgekomen FARC-leider, red.) uit de loopgraaf kwam, leek ik wel dronken. Ook deed mijn lichaam van onder tot boven pijn en was ik doof. Daarvoor hebben ze me toen wat gegeven.’

In je dagboeken klonken twijfels door over de FARC en in brieven aan je ex-vriend, gepubliceerd in een boek, schrijf je herhaaldelijk dat je verdrietig bent.

Er verschijnt een lachje op haar gezicht, zoals vaker bij een verondersteld misverstand. ‘In mijn dagboeken staan geen twijfels over de FARC. Je moet een verschil maken tussen motivatie en moraal. Soms heb ik een slechte dag. In mijn dagboeken had ik kritiek op de FARC, zeker. Ik beweer ook niet dat het een perfecte organisatie is. Soms ontbreekt het aan harmonie. Dan wordt er iemand gestuurd die een gedragscursus geeft. En soms vertonen commandanten wat wij ‘bourgeois-gedrag’ noemen. Die moeten dan andere dingen gaan doen.’

De FARC staat erom bekend strenge straffen uit te delen bij overtredingen en deserteurs te executeren. Heeft je dat nooit afgeschrikt?

‘Toen ik eens stiekem naar huis had gebeld, heb ik een straf gehad. Ik moest onder meer dertig meter latrines graven en twintig pagina’s schrijven over mijn overtreding. We zijn een leger, er moet discipline zijn. Maar iemand die deserteert, is een verrader.’

Heb jij weleens een executie meegemaakt?

‘Nee. Maar ik heb ervan gehoord.’

Ben je harder geworden in al die jaren?

‘Wij guerrillero’s zijn hard van buiten, maar zacht van binnen. Ik word nog altijd verdrietig als ik aan Mariana Páez denk. We deelden onze slaapplaats, ze was een soort moeder voor mij. Mariana was eind 40 en had al mooi wit haar. In 2007 of 2008 zag ik haar voor het laatst. Het leger zegt dat ze om kwam bij een gevecht, maar ze werd opgepakt en toen ze doorkregen dat ze niets wilde vertellen, hebben ze haar vermoord.’

Hoe ga je met dat soort verliezen om?

‘We organiseren soms herdenkingen. Verder is het credo: voor onze doden geen minuut stilte maar een heel leven strijd. Daarmee zeg ik alles.’

Tijdens het gesprek rookt Nijmeijer er flink op los en friemelt ze de hele tijd met haar duimen. Het lijkt niet van de spanning te zijn, alhoewel ze op haar hoede is. Na vragen die onbedoeld gevoelige informatie kunnen opleveren over de FARC, denkt ze soms enkele seconden na. ‘Het is beter daar niet over te praten’, zegt ze meerdere keren.

Na bijna twee uur praten is ze moe. Tijdens de lunch praat Nijmeijer met Camila en Shirley over de avonturen in Havana. Giechelend halen ze een voorval van de vorige dag op: een journalist herkende commandant Iván Márquez op straat, waarop de leider van de FARC-delegatie zich in een slechte poging voordeed als iemand anders.

Nijmeijer vertelt ook dat ze in Havana voor het eerst sinds jaren kan bellen met haar familie. Die heeft meerdere keren gedacht dat ze dood was, maar kreeg haar vorige week maandag, een dag na aankomst, ineens aan de telefoon. Sindsdien is er geregeld contact. Nijmeijer lijkt er niet van ondersteboven. Ze heeft ook weinig behoefte over haar privé-leven te spreken. ‘Ik vind het fijn, maar er gebeuren bij de FARC zo veel rare dingen dat ik niet ineens verbaasd ben dat ik mijn ouders weer spreek.’

Na het eten moet er een nieuw pakje sigaretten komen. Pas daarna kunnen we verder met het interview.

Hoeveel steun hebben jullie eigenlijk onder de bevolking? In enquêtes ligt het percentage altijd laag, tussen de 1 en 5 procent.

‘Ach ja, soms komen er media naar gebieden waar wij zitten en dan vragen ze aan de bevolking: steunt u de FARC? Dan durft niemand dat toe te geven, uit angst voor represailles van de overheid.’

Pas als de FARC de wapens neerlegt en in 2014 misschien al aan de verkiezingen deelneemt, zal blijken hoe groot de steun daadwerkelijk is. In 1986 nam de organisatie voor het laatst officieel deel aan de verkiezingen, onder de naam Unión Patriótica (UP). De UP behaalde dat jaar 4,6 procent van de stemmen.

Nadat eerste, bescheiden succes werden de leden van de partij stelselmatig uitgemoord door de paramilitairen, in samenwerking met de Colombiaanse overheid. Het UP-drama is voor Nijmeijer een van de argumenten voor de gewapende strijd. ‘Het heeft duidelijk gemaakt dat de FARC via de legale weg geen mogelijkheden had.’

Staan jullie als politieke partij wel open voor andere meningen? In gebieden waar jullie steun zeggen te hebben, durven mensen niets kritisch over de FARC te zeggen.

‘Mijn ervaring is dat ze het wel zeggen, maar tegen ons. En soms zeggen ze: we willen niets met jullie te maken hebben. Dat accepteren we. Er is wel een verschil tussen mensen die niets met ons of de overheid te maken willen hebben en mensen die de paramilitairen of het leger helpen. Die moeten verdwijnen uit het gebied.’

Volgens de overheid telt Colombia zo’n vier miljoen vluchtelingen. De paramilitairen, op papier gedemobiliseerd, zijn verantwoordelijk voor het grootste deel daarvan. Maar ook de FARC heeft een deel op zijn conto staan. Vorig jaar ontmoette ik in de stad Neiva een familie die hun boerderijtje in de bergen had verlaten nadat de guerrilla er was binnengevallen. Het been van het 7-jarige zoontje zat nog in het verband: er was een kogel doorheen gegaan. Een andere kogel had het voorhoofd van de vader geschampt. Nu woonden ze in een krottenwijk aan de rivier.

Geconfronteerd met dat soort voorbeelden, zegt Nijmeijer dat ze het moeilijk vindt te spreken over specifieke zaken die ze niet kent. ‘De richtlijnen van de FARC zijn duidelijk: we vallen het leger, de politie en infrastructuur van de staat aan.’

Als leger of politie zich in de dorpen ophouden, betekent het echter dat aanvallen de lokale bevolking raken, zoals gisteren bleek uit een verhaal in de Volkskrant. De FARC spoort de mensen aan te protesteren tegen de aanwezigheid van bases, maar eventuele protesten halen doorgaans weinig uit. Er zijn ook andere slachtoffers. In een dorpje in de Chocó, het armste departement van Colombia, vertelde een bewoner me in 2010 dat de FARC op een dag de hoofdmeester had opgehaald en geëxecuteerd. Hij werd ervan beschuldigd informatie aan de regering te hebben gegeven.

Weer zegt Nijmeijer niet te kunnen spreken over een zaak die ze niet kent. ‘Maar als iemand een vijand van ons is, volgt vrijwel altijd executie. Wat moetje anders met je vijand doen? Hem onderwijzen?’

Tweede afspraak

Tijdens de tweede afspraak is kameraad Juancho meegekomen. Die spreekt een soort turbo-Spaans en Nijmeijer grapt dat niemand bij de FARC kan verstaan wat hij zegt. Zelf voelt ze zich merkbaar niet op haar gemak. ‘Ik word zelfs van honderd meter rijden wagenziek en slik hier van die pilletjes, maar ze helpen niet.’ Er is ook een andere oorzaak: ‘We lopen hier voortdurend op onze tenen. Ik heb het gevoel dat we bij elk foutje, in de media worden afgemaakt.’

Ze eet lasagne en drinkt een glas rode wijn. Hetzelfde patroon als maandag herhaalt zich: als het gaat over alledaagse guerrilla-zaken, is Nijmeijer enthousiast. Met oprechte warmte vertelt ze over de arme boeren die de FARC zegt te helpen. Maar elke kritische vraag lijkt ze te ervaren als een klap in het gezicht. ‘Binnen de organisatie begrijpt iedereen hoe het werkt, wat we doen, wat we niet doen, welke dingen er fout zijn. Daar bestaat nooit de behoefte om onszelf te verdedigen.’

Uit opiniepeilingen blijkt al jaren dat Colombia de guerrilla’s zat is. Volgens een recente enquête is bijna80procent van de Colombianen voor een vredesakkoord; veelzeggend is dat een even groot percentage zegt niet bereid te zijn tot een amnestie.

Lang konden de guerrilla’s rekenen op een zekere sympathie, als vertegenwoordigers van een groep Colombianen die daadwerkelijk onder de voet wordt gelopen. Maar de ‘verdedigingsorganisatie’ FARC is in de loop der jaren systematisch geweld gaan gebruiken. En alle pijnlijke verliezen en barbaarsheden vanuit de kant van de overheid hebben de guerrillero’s onverbiddelijk gemaakt.

Nijmeijer geeft toe dat de FARC via belastingen geld verdient aan de cocaïnehandel, lange tijd mensen heeft ontvoerd voor losgeld en ‘op grote schaal’ landmijnen legt. Bij alle vragen over de schadelijke gevolgen daarvan, wijst Nijmeijer op de FARC-richtlijnen, zoals die over de landmijnen. ‘Als we mijnen leggen, doen we dat nooit langs wegen die burgers gebruiken. Als dat wel gebeurt, wordt de bevolking op de hoogte gebracht. En als de mijnen niet meer nodig zijn, halen we ze weg.’

Zou je bereid zijn vergiffenis te vragen voor jullie slachtoffers? Dat lijkt de minimumeis voor de FARC te zijn in ruil voor het achterwege laten van vervolging.

Ze kijkt me verontwaardigd aan. ‘Er is een gezegde: het volk weet wie zijn beulen zijn. Wat de overheid probeert te doen, is van ons daders maken in plaats van slachtoffers.’

Zou het ook kunnen dat je niet van alles op de hoogte bent van wat de FARC doet?

‘Ik begrijp wat je wilt zeggen: arm meisje, dat maar blijft volhouden dat de FARC het niet is geweest. Binnen de FARC bestaat een systeem van notulen van militaire acties. Op die manier hoort iedereen wat overal in het land gebeurt.’

Er verschijnen soms berichten van mensen die zeggen: Nijmeijer heeft bloed aan haar handen. Wat vind je daarvan?

‘Een gids in het museum voor José Martí (Cubaanse nationale held die eind 19de eeuw vocht tegen de Spanjaarden, red.) vertelde mij deze week dat hij altijd zei: ‘Ik ben een goed mens, en als goed mens zal ik sterven met mijn gezicht naar de zon.’ Daarmee heb ik alles gezegd.’

Dus omdat het doel dat je nastreeft goed is, valt je niets te verwijten?

‘Ik hoef mezelf niet te rechtvaardigen. De strijd is gerechtvaardigd. We zijn in oorlog.’

Is het zo eenvoudig?

Er valt een stilte waarin Nijmeijer lijkt te zoeken naar een uitleg, de zoveelste. Dan zegt ze: ‘Soms kijk je naar me alsof ik van een andere planeet kom. Voor mij is het allemaal zo logisch dat ik wanhopig word als ik zie dat jij het niet begrijpt.’

 

'FARC heeft mijn dromen afgenomen’

Kom bij Roelant Jonker niet aan met idealistische praat over guerrillabeweging FARC. Ze hielden hem acht maanden vast in de jungle. ‘Alles wat in Colombia rotzooi wil trappen, zit daar.’

Door

Maud Effting namens de Volkskrant

‘Toen we in het kamp kwamen, werden we bij de commandant gebracht. Een rattige, kleine jongen, met harige wratten op zijn gezicht en een AK-16 in zijn handen. Hij zei: weet je wat mensen vaak fout doen als ze iemand willen doden? Ze snijden de luchtpijp door. Dat is dom,dan duurt het twee minuten voordat je doodgaat. Je moet de slagaders doorsnijden, dan is het zo gebeurd.’

En daarmee was de toon gezet, zegt bioloog Roelant Jonker (38). ‘Welkom bij de FARC.’

Tien jaar geleden was Jonker wereldnieuws, nadat hij werd gegijzeld door de guerrillabeweging FARC in Colombia. Acht maanden lang zat hij vast in de jungle. Hij was er als student gekomen om zijn grote liefde te bestuderen: de geeloorpapegaai. Al van kinds af is hij gek op papegaaien. Met dit onderzoek zou hij zijn naam definitief vestigen als papegaaienexpert.

Maar de ontvoering doorkruiste zijn plannen. Het gebeurde toen hij op een ochtend vogels telde. ‘Drie dagen lang moesten we lopen, door rivieren, over bergen. Plekken waar mensen normaal niet komen. Ik had hoogteziekte. Er werd nauwelijks tegen me gepraat en ik stelde ook geen vragen. Ik voelde dat ik niet te veel moest opvallen.

‘In het kamp werden ik en mijn medegijzelaar César de eerste maanden ’s nachts aan de ketting gelegd. Elke avond kwam de commandant ons persoonlijk vastketenen. We hadden een bewegingsruimte van een paar meter. We sliepen in lekkende tentjes van landbouwplastic.

‘Natuurlijk dacht ik continu na over ontsnappen,maar ik wist ook dat ik in de jungle al dood zou zijn voordat ik de eerste berg zou bereiken. Een keer kon ik een mitrailleur te pakken krijgen, maar zou ik ze alle vijftien in één keer kunnen neerschieten? En wie zou er dan op me afkomen? Ik ben geen held.’

Zijn toon is hard. Cynisch. Aan alles is te voelen hoe boos hij is op de FARC, die hem soms tot op het bot vernederde. ‘Er stond dag en nacht iemand naast mijn tent. Ze lieten me nooit alleen, ook niet als ik moest schijten. Sommigen vonden het grappig om dan naast me te gaan staan en me uit te lachen. Maar als je daarop reageert, wordt het nog leuker en trek je de aandacht. Dus ik deed niets.’

Elke dag in het kamp bestond voor hem uit nietsdoen. Eten, slapen, eten, slapen. ‘Telkens als er iemand kwam, dacht ik dat het over mijn vrijlating ging. Hoop, dat was het allerergste, maar na drie maanden was ik dat ook kwijt.

Adhd-tuig

‘Ik heb erover gedacht om in hongerstaking te gaan,maar een medegijzelaar zei: dat heeft geen zin, het kan ze niets schelen. Dood of levend, ze vangen hetzelfde losgeld. Ik had het levenstekenbriefje voor mijn familie toch al geschreven,met de naam van mijn broer en zus erop. Ik kreeg rare gedachten, zat alleen maar in mijn hoofd. Ik werd depressief. Ik dacht: ik heb een mooi leven gehad, ik ben verliefd geweest en ik heb gestudeerd – ik zou nu wel dood mogen.’

Elke drie maanden werd de ploeg in zijn kamp ververst. Vijftien jongens en meisjes. Adhd-tuig,noemt hij het. ‘Alles in Colombia wat rotzooi wil trappen, dat zit daar. Niemand heeft daar denkbeelden. In al die tijd heb ik nog nooit iemand horen praten over de idealen van de FARC. De jongens praatten alleen maar over voetbal en over wijven. Ja, één keer kwam er iemand langs die met het vuur in zijn ogen vertelde over de revolutie. Die jongeren keken elkaar aan met een blik van: die is gek.

‘Bij de FARC waren kinderen van 12, 13 geen uitzondering. Er waren meisjes bij die nog niet eens secundaire geslachtskenmerken hadden. De meesten konden niet lezen. Ze speelden de godganse dag mens-erger-je-niet. Ook maakten ze ruzies over relaties. Het was een soort kinderkamp, maar dan met geweren en pistolen. In mijn eenheid zat een jongen die zichzelf bij het spelen per ongeluk een vinger afhakte meteen machete. Een ander had zijn buik aan flarden geschoten met zijn eigen geweer.

‘Een tijdlang kregen we een gevechtseenheid die net terug was van het front. Ze hadden tatoeages van swastika’s, gingen compleet los. Toen ben ik wel bang geweest. Daar zaten echt sadisten bij. Mensen die voor hun lol honden op het vuur gooiden.’

Hij werd pas echt bang om dood te gaan toen hij ziek werd. ‘Ik heb maandenlang verschrikkelijke diarree gehad, raakte uitgedroogd. De kinderen van het kamp interesseerden zich nauwelijks voor mijn ellende. Ik viel meer dan 30 kilo af. Tegen heug en meug dronk ik water met suiker en zout, dat er meestal na drie minuten weer uitspoot. Aan het eind kon ik nauwelijks meer op mijn benen staan.’

Met zijn medegijzelaars had hij geen bijzonder contact. ‘Ja, we speelden schaak, maar het was niet zoals in de film, dat je verbroedert. We werden er geen leukere mensen van. Een van de gijzelaars was Oscar Lizcano, een politiek gevangene. Hij vond het grappig om elke avond horzels te vangen, een voor een hun vleugels uit te trekken, en ze dan in mijn tent te leggen. In Colombia is er geen leuker vermaak dan leedvermaak. Elke avond haalde ik ze eruit. Ik zei er niet zo veel van.’

‘Ik zou er geen traan om laten als mijn gijzelnemers op een landmijn zouden lopen. Kijk, als je als jongere de keuze hebt tussen levenslang in armoede op de boerderij werken of iets beleven in de jungle en elke dag te eten, dan begrijp ik wel dat ze bij de FARC zijn gegaan. Ze zaten ook gevangen: deserteurs gaan tegen de muur. Maar ontvoering is een gruwelijke misdaad. Ik neem hen kwalijk dat ze met mijn leven hebben gespeeld voor een paar rotcenten. Ik wil dat ze ooit verantwoording afleggen voor hun daden.’

Zijn ouders betalen uiteindelijk het losgeld,samen met het papegaaienproject: 18 duizend euro. Twee maanden later krijgt hij te horen dat hij vrij komt. ‘Ik geloofde het pas toen ik Alex, de leider van het papegaaienproject, langs de kant van de weg zag staan. Ik ben hem in de armen gevlogen.’

Nu woont hij met zijn vriendin in een huisje in Leiden. Hij werkt in de ict en hij promoveert in zijn vrije tijd op papegaaien. Maar zijn doel–groot worden in de papegaaienwereld – lijkt voorbij.

Bij thuiskomst werd hij min of meer gedwongen uit de World Parrot Trust te stappen: de Amerikaanse donors hadden grote bezwaren tegen het feit dat er losgeld was betaald aan terroristen. ‘De FARC’, zegt Jonker, ‘heeft mij mijn dromen afgenomen.’ Hij is een aartspessimist geworden, vindt hij zelf. ‘Ik heb veel van mijn vertrouwen in mensen verloren.

Toch wil hij terug naar Colombia. ‘Als er vrede komt, wil ik rondlopen in de dorpen waar ik zo lang gevangen heb gezeten. De indianen in de ogen kijken die me verschrikkelijk hebben behandeld. Als een vrij man.’

Juryrapport

‘Friele stelt zich kritisch-afstandelijk op en beschrijft gaandeweg een vrouw die ver is weggedreven van waar ze ooit vandaan kwam.’

Tanja Nijmeijer en Roelant Jonker

Ondanks de keuze van de hoofdredactie van de Volkskrant om een dubbelinterview in te zenden, kan de jury niet heen om het gesprek met Tanja Nijmeijer dat Robert Jan Friele in Cuba voerde.

De waarde van een vraaggesprek kan er soms ook in liggen dat het een journalist lukt een gesprekspartner bereid te krijgen open te praten. Friele slaagde erin een interview te krijgen met een vrouw, Tanja Nijmeijer, waar half journalistiek Nederland op dat moment mee wilde praten. Die prestatie leidde er echter niet toe dat Friele de fluwelen handschoen aantrok. Hij stelt zich kritisch-afstandelijk op en beschrijft gaandeweg een vrouw die ver is weggedreven van waar ze ooit vandaan kwam.