Ebola is ook een rebel, maar dan een onzichtbare

Het ging net zo goed met Sierra Leone. Maar toen klopte ebola aan de deur. Margaret Kadi zag van nabij de economie ineenzijgen. Morgen komt de Karel Doorman er aan met hulpgoederen.

Door

Kees Broere en Marco Prins namens de Volkskrant

Ze zou het liefst het hele land meeslepen in haar enthousiasme. Margaret Kadi is immers niet voor niets naar Sierra Leone teruggekeerd. Ze wil vooruit in het leven, zo dat ook haar landgenoten ervan profiteren. Dat leek wonderwel te lukken. ‘Toen klopte ebola aan de poort.’

We spreken Kadi (38) in haar winkel, de zaak waarvan zij ‘chef manusje van alles’ is. Zij verkoopt er louter handgemaakte, smaakvolle snuisterijen zoals kussens, tassen en halskettingen. Soms redelijk aan de prijs, vaak zeer betaalbaar. Maar de afgelopen drie maanden heeft Kadi geen cent meer binnengehaald.

Op haar 15de, na een staatsgreep, verliet zij haar geboorteland. Haar vader was een bekend zakenman en bepaald geen vriend van het nieuwe regime. Kadi studeerde in Londen en kwam te werken voor media als MTV en Discovery. Een prima tijd, al met al. Toch bleef Sierra Leone trekken.

‘Ik heb altijd geweten dat ik wilde terugkomen. In 2010 nam ik hier voor het eerst voor langere tijd weer een kijkje. Het ging Sierra Leone na de oorlog economisch enorm voor de wind, het zinderde van optimisme. Dat merkte ik, maar ook zo veel anderen die waren vertrokken. Dit was het land dat kansen bood. Iedereen voelde dat een nieuwe tijd was aangebroken.’

En dus keerde Margaret Kadi voorgoed terug, samen met haar Libanees-Sierra Leoonse man. Zij ging werken voor een oliemaatschappij, maar stopte haar energie vooral in de winkel, waarvoor zij de spullen laat maken door mensen uit achtergestelde gebieden. Een eerlijk loon voor fraaie spullen. ‘De eerste dag was alles in één keer uitverkocht. Het ging fantastisch!’

Zelfs in juli van dit jaar nog. Toen ze Jill Biden, de vrouw van de Amerikaanse vicepresident, op bezoek kreeg. Die was al even enthousiast als Kadi. Ja, in Sierra Leone heerste reeds ebola, maar de dodelijke ziekte leek vooral de periferie van het land in nood te brengen. De hoofdstad Freetown bleef ongeschonden. Dacht zij. Hoopte zij. Het pakte heel anders uit.

‘Goede bekenden van me gingen dood. Mensen twee straten bij mij verderop bezweken aan de ziekte. Ebola kroop de stad binnen, maar bleek iedereen te pakken te kunnen krijgen. De ziekte meldde zich letterlijk bij mij op de drempel. Dat was al eng genoeg. Maar met ebola kwam ook heel veel economische activiteit, zoals de mijne, zo goed als tot stilstand.’

En het ergste, vreest Margaret Kadi, moet mogelijk nog komen. ‘Ik ben zeker niet van plan weg te gaan, zoals zo veel anderen al. Die hebben de stekker uit hun bedrijven getrokken en zijn weer naar het buitenland vertrokken. Dat wil ik niet. Maar volgend jaar, denk ik, als de ziekte is ingedamd en de hulpverleners weer zijn vertrokken, gaan we de echte gevolgen hiervan merken.’

De effecten kunnen ‘catastrofaal’ uitpakken, meent Kadi. De Wereldbank berekende de mogelijke economische schade voor de regio op 25 miljard euro. Kadi denkt dan aan alle bedrijven die dicht zijn en niet snel weer open zullen gaan. Aan buitenlandse investeerders, die de komende tijd met een bocht om ebolalanden als Sierra Leone heen zullen gaan. En aan spullen die het land nodig heeft, maar die niet zullen binnenkomen. Dan gaan de echte klappen vallen.

‘De gevolgen van ebola kunnen nog erger zijn dan die van de burgeroorlog die we tot 2002 hadden. Toen ging het om rebellen van wie je wist wie zij waren en waar zij zich ophielden. Ebola is ook een rebel, maar dan een onzichtbare. Hij kan je aanraken zonder dat je het in de gaten hebt – en dan blijk je ziek te worden en ga je misschien wel dood.’

En dat alles nu het West-Afrikaanse land er eindelijk een beetje bovenop leek te komen. President Ernest Bai Koroma wees in zijn ‘Agenda voor Welvarendheid’ drie economische speerpunten aan: de mijnen (en dan vooral de diamantmijnen), de landbouw en visserij, en het nu reeds door ebola in de knop gebroken toerisme.

Om op die gebieden vooruitgang mogelijk te maken, zijn allereerst massale infrastructuurprojecten nodig. En ook die begonnen in Sierra Leone van de grond te komen. Zoals de grote weg die langs het schiereiland van Freetown moet komen. Het is een project van de Sierra Leoonse overheid, met ook geld en hulp van China.

Bij kilometer zoveel houdt de weg ineens op om in een zandpad over te gaan. Een stukje verderop, achter een gesloten hek, staan de teervaten en andere spullen die bedoeld zijn om nog vele nieuwe kilometers aan te leggen. Geen enkele wegenbouwer waagt zich nog op het terrein; ebola heeft alles stilgelegd. Alleen Emanuel Newlove, een bewaker op leeftijd, sloft er nog rond.

‘Ik hoop dat het werk snel weer wordt hervat’, zegt Newlove. ‘Wanneer? Ik heb geen idee. Ebola is een nare vijand. Levens, bezittingen, de economie: deze ziekte maakt veel te veel kapot.’

 

Ebola lost weefsel van de samenleving op

Afstand houden en elkaar niet aanraken: de maatregelen tegen de verspreiding van het dodelijke ebolavirus zijn zo wezensvreemd voor Afrika dat ze het zwaarst getroffen land Liberia volledig ontwrichten, blijkt bij een bezoek aan hoofdstad Monrovia.

Door

Kees Broere en Marco Prins namens de Volkskrant

Ook Heineken heeft Liberia weten te vinden. De Nederlandse bierbrouwer zag in het land een voorzichtig groeiende markt en plaatste grote reclameborden in de hoofdstad Monrovia: ‘Open your world.’ Maar Liberia, het land van ebola, is op dit moment juist dicht. Het zit gevangen in ziekte, in onzekerheid en in angst.

Het is zondagochtend in de hoofdstad. Vlak bij de veel te drukbezochte ‘Jesus is Lord’-kerk wordt het opgewekte gezang van de gelovigen overstemd door het nerveuze sirenegehuil van een ambulance. Een zoveelste ziekenwagen met een doodzieke patiënt. ‘Ebola is echt’, luidt hier de waarschuwing.

Dat klopt en klopt niet. De nog steeds ongeneeslijke ziekte heeft in West-Afrika volgens de Wereldgezondheidsorganisatie WHO inmiddels meer dan 2.400 levens geëist. Het aantal besmettingen vormt een veelvoud van dit getal; de slachtoffers lopen grote kans te sterven. Veel mensen zullen nog ziek worden. Dat alles is de wrange, ‘echte werkelijkheid’. Maar leven in tijden van een ongrijpbare ziekte heeft ook iets surreëels.

Daniel Wleh, een inwoner van Monrovia, weet ervan. Hij geldt – nee: hij gold – als iemand die graag een dansje maakt. Bij voorkeur in het weekeinde. Naar een dancing gaan, je partner de hand geven, haar elegant naar de dansvloer leiden, een arm om haar middel slaan, haar hand op jouw schouder vleien, en dan…

Stop.

Ebola is echt. In zijn mijmering over het dansen heeft Wleh al minstens drie fouten gemaakt; drie vanzelfsprekendheden die hem en zijn partner het leven kunnen kosten. Dansen is immers: contact. Iemand aanraken. Waar het leven in diepste zin om draait. En wat in het huidige leven in Monrovia, in Liberia en in andere landen van West-Afrika, dezer dagen gelijkstaat aan het ondertekenen van een mogelijk doodvonnis.

‘Ebola heeft in deze stad alle plezier bedorven.’ Daniel Wleh zegt het haast fluisterend. De Liberianen zijn amper bekomen van een burgeroorlog die begin deze eeuw het alledaagse leven volkomen op zijn kop zette. Nu lijken de burgers in eigen land op de vlucht voor een onzichtbare moordenaar. Een moordenaar bovendien die mensen ondraaglijke pijnen geeft en het weefsel van de samenleving grof uiteenscheurt.

Op het eerste gezicht is veel normaal in Monrovia. In Broad Street, hartje stad, zijn ook in het weekeinde de winkels open. Mensen gaan af en aan; in volle taxi’s, auto’s en tuktuks, en op de trottoirs. Daar ook heeft een jongeman zijn kruiwagen met koopwaar neergezet. Maar waarom draagt hij handschoenen? En wat doen overal in Monrovia die plastic bakken met onderaan kraantjes?

‘Was uw handen, ebola is echt!’ Mumo Johnson heeft zijn megafoon maar weer eens ter hand genomen. In zijn informatiehokje, naast de ingang van een grote markt, zit hij om zijn boodschap van bescherming om te roepen en om trouw met balpenstreepjes te noteren wie van de marktlieden gehoor geeft aan zijn pleidooi de dodelijke ziekte vóór te blijven. ‘Steeds meer mensen zijn zich bewust van wat ebola je kan aandoen’, zegt Johnson. ‘Maar voorlichting is nog steeds nodig.’

En dan nog. Leven met ebola in je omgeving is als een oefening in het omgaan met het onmogelijke. ‘Houd steeds een meter afstand’, zo is ons voor vertrek herhaaldelijk voorgehouden. Dat kan alleen door eenzame opsluiting. Het wordt al duidelijk bij vertrek naar Liberia, op de luchthaven van Brussel, waar slechts enkele tientallen mensen instappen voor de reis naar Monrovia. De bemanning laat zich in Dakar wisselen voor een nieuwe crew, die de reizigers naar ebolaland Liberia laat uitstappen, en dan snel weer wegvliegt.

Op de luchthaven van Monrovia wordt bij iedere passagier een thermometer-‘pistool’ bij de slapen gehouden. Het magische getal is 37,5 graden Celsius. Iedereen met een hogere lichaamstemperatuur dient onmiddellijk uit de (veel te dicht opeengeperste) rij te stappen. Bij kantoren en andere gebouwen in de hoofdstad geldt een soortgelijke procedure. En iedereen weet ook: schud geen handen; vermijd direct lichamelijk contact. In een Afrikaans land komt dat neer op verplicht minachtend gedrag. En dus op het onmogelijke.

De ziekte ebola zet de nabije toekomst van landen als Liberia in een uiterst ongewis perspectief, zowel economisch als sociaal. De gezondheidszorg in de zwaarst getroffen landen, waartoe ook Sierra Leone en Guinee behoren, is zo goed als ingestort. ‘Het gaat heel moeilijk worden’, zegt Jeremiah Sackia, een Liberiaan die zich heeft aangesloten bij de speciale ‘taskforce’ die de regering van president Ellen Johnson Sirleaf heeft opgezet. ‘Veel mensen hier, te veel, denken nog steeds te kunnen ontkennen dat ebola ook hen persoonlijk kan raken.’

Andere mensen zeggen dat in het land een ‘klimaat van angst’ heerst. Mumo Johnson, de dappere man in het informatiehokje, geeft toe soms bang te zijn. Een paar honderd meter verderop is het Anthony Tubman-voetbalstadion. Normaal gesproken komen hier in het weekeinde mensen om hun clubs toe te juichen. Dergelijke ‘samenscholingen’ zijn nu verboden.

Stadionbeheerder Ellis Zanapa begrijpt waarom. ‘Ik ben bang voor ebola. Het is gevaarlijk voor het menselijk lichaam. Het maakt je dood.’

Zijn collega probeert zich opgewekter te tonen. Hij refereert aan de vorige oorlog als hij zegt: ‘We gaan met ebola geen staakt-het-vuren tekenen. We zullen het bestrijden totdat we het overwonnen hebben.’ Ellis Zanapa kijkt hem ongelovig aan.

Wie weet dat hij het van de dood niet kan winnen, kan altijd nog proberen zich in beschermende onverschilligheid te hullen. Dat zien we in het centrum van Monrovia, waar een vervuilde en doodzieke oudere vrouw vlak naast de stoep is neergestort. ‘Zij lijdt niet aan ebola’, zeggen de mensen in haar omgeving. Ogenschijnlijk gaan ze ongestoord en onaangedaan door met hun eigen bezigheden. ‘Zij gaat gewoon dood.’

We wassen opnieuw de handen, al is het niet langer in onschuld. De stervende vrouw op straat, ebolapatiënte of niet, maakt nog een enkele stuiptrekkende beweging, maar lijkt al op weg te zijn naar een andere wereld. Uit een winkeltje vlakbij klinkt Red Wine, de oude UB40-hit. ‘Stay close to me.’

Maar dat dus juist niet.

 

Luisteren naar onzichtbare leraar

Alle scholen in Sierra Leone zijn dicht vanwege de ebola-epidemie. Om niet een hele generatie ‘verloren’ te laten gaan, wordt via de radio les gegeven. Abubakar (12): ‘Ik wil terug naar school.’

Door

Kees Broere en Marco Prins namens de Volkskrant

De les is al halverwege, maar er is nog geen leerling te zien. De docent gaat onverstoorbaar door met het opdreunen van zijn stof, maar niemand luistert. Abdul Sesay, een ambtenaar van het ministerie van Onderwijs, moet er persoonlijk aan te pas komen om de jongens en meiden op hun plek te krijgen.

Hoe vreemd. En hoe verklaarbaar. De ebola-epidemie heeft ervoor gezorgd dat in Sierra Leone alle scholen, zowel voor het basis- als het middelbaar onderwijs, gesloten zijn. Het directe lichamelijke contact dat de leerlingen er onvermijdelijk hebben, zou een dramatische verspreiding van de ziekte kunnen opleveren.

En dus zijn zo’n 1,7 miljoen kinderen in het land van zes miljoen mensen sinds een maand aangewezen op onderwijs via de radio en televisie. Vooral met de radio worden mensen bereikt, want tv is nog vaak een luxe, zeker op het platteland. Het is een belangrijk initiatief, bedoeld om na de burgeroorlog niet weer een generatie kwijt te raken. Het is ook een lastig project.

Dat blijkt in de wijk New England, een volksbuurt in de hoofdstad Freetown. Ambtenaar Sesay heeft ons erheen genomen om te laten zien wat de radiolessen in de praktijk voor de kinderen betekenen. Vooral dit dus: de kinderen hebben wel wat anders aan het hoofd, zoals buiten spelen. En, zegt Sesay: ‘Veel ouders zetten hen nu aan het werk, op straat of op de landbouwvelden.’

Maar in New England laat Abdul Sesay het daar niet bij. Lopend door de schots en scheve steegjes trekt hij de jongeren nog net niet bij hun oren naar de radioles. Een tiental kids zet zich op bankjes. Een wat oudere knaap uit de wijk weet ergens vandaan zowaar een soort schoolbord te toveren. Dus nu is het slechts een kwestie van aandachtig naar de radio luisteren en noteren wat de docent te vertellen heeft.

Vriendelijke buurman

Oh, wacht. In de buurt is geen stroom. En de batterijen van het radiootje zijn uiteraard leeg. Een vriendelijke buurman biedt uitkomst. Nu dan, op bijna driekwart van de les, kunnen de jongens en meiden dan toch echt iets gaan leren. Maar het kan natuurlijk niet verwonderlijk heten dat de concentratie, na het massieve ‘spijbelen’ van daarnet, uiterst gering is.

Igmatou, een meisje van 13, vindt het maar ‘ingewikkeld’, het luisteren naar een onzichtbare leraar. Ze doet haar best te volgen wat via de radio over het sterrenstelsel wordt verteld, ze zegt zelfs dat ze ‘blij’ is om op deze manier onderwijs te krijgen, maar ideaal is duidelijk anders. Abubakar, de jongen van 12 die naast haar zit, is duidelijker: ‘Ik wil terug naar school.’

Van dat laatste, zo is de verwachting, zal tot zeker begin volgend jaar geen sprake zijn. Over het hele land verspreid zitten 30 duizend leraren thuis, werkeloos maar vooralsnog met behoud van hun salaris. Als het aantal besmettingen door ebola niet gaat teruglopen, kunnen de scholen nog veel langer gesloten blijven. En zal het toch al wankele Sierra Leone straks dus kampen met een grote groep slecht of zelfs nauwelijks opgeleide jongeren.

Terwijl het vroeger zo anders was. Het West-Afrikaanse land mag dan al lang als arm te boek staan, binnen de regio gold het onderwijspeil er ooit als hoog. En dat dankzij docenten als Morie Saffa. Al sinds 1980 staat hij voor de klas. Hij doceert vakken als aardrijkskunde en biologie en is zijn educatieve passie nog altijd niet kwijt. Wat nu door ebola in zijn land gebeurt, grijpt deze docent bijzonder aan.

‘Voor de klas staan is zo ontzettend anders dan de leerlingen via de radio toespreken’, weet Saffa. ‘Behalve met je stem zijn er ontzettend veel andere manier waarop je met de kinderen interactie hebt. Dat valt nu allemaal weg. En dan heb je dus ook nog de ouders die van de situatie misbruik maken door hun kinderen in te schakelen voor allerlei werk. Begrijpelijk wel, misschien, maar ze zouden op school moeten zitten.’

Morie Saffa is een van de docenten die zijn gevraagd om de speciale radio-lessen te verzorgen. Soms worden uitzendingen opgenomen, soms zijn ze rechtstreeks. In Freetown heeft de zonder IRN een studiootje ter beschikking gesteld. De rondbuikige Saffa en een collega passen er amper in. De opnamen worden door 42 andere radiostations overgenomen en komen zo hopelijk in het land bij leerlingen terecht.

Op dit moment, zo vertelt Michael Touré van het ministerie van Onderwijs, worden ongeveer 800 duizend van de 1,7 miljoen schoolgaanden bereikt. Minder dan de helft dus. Toch is hij optimistisch. ‘De meeste docenten zitten nu nog thuis, maar we gaan proberen om hen persoonlijk bij leerlingen van deur tot deur te laten gaan, zodat de kinderen na de lessen op de radio de mogelijkheid hebben om antwoord te krijgen op de vragen die zij ongetwijfeld nog hebben.’

Burgeroorlog

Hoe dapper. Hoe nobel. Maar iets in de stem van Touré verraadt dat hij eerder een wens dan een realiteit uitspreekt. Ook hij trekt de vergelijking met de burgeroorlog in Sierra Leone, die tussen 1991 en 2002 woedde en voor een verloren generatie zorgde. ‘Dat mogen we niet weer laten gebeuren. Deze oorlog moeten we winnen.’

En dus zit docent Morie Saffe achter de microfoon. Aan zijn inzet zal het zeker niet liggen. Na zijn ‘goedemorgen, jongens en meisjes’ neemt hij de stof voor de les rustig door. Hij spelt de nodige woorden helemaal uit, en herhaalt zijn vragen. ‘Wat is het verschil tussen dieren en planten?’ In New England, de volksbuurt, blijft het stil.

De ebola-epidemie heeft tot nu toe 5.459 levens geëist, in acht landen. Dat is ruim eenderde van de 15 duizend mensen die zijn geregistreerd als besmet, blijkt uit cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Dat de ziekte nog niet op haar retour is, toont een vergelijking met de cijfers die de WHO een week eerder presenteerde: 14 duizend besmettingen en 5.147 doden. Vooral in de drie zwaarst getroffen landen, Liberia, Guinee en Sierra Leone, blijft de verspreiding volgens de WHO ‘hardnekkig’, maar is de epidemie in Congo tot staan gebracht.

Vrijdag meerde de Karel Doorman, het Nederlandse marineschip, aan in Guinee om daar onder andere veldhospitalen, voertuigen en beschermende pakken te lossen. Vandaag vaart het schip door naar Sierra Leone.

 

Waar hygiëne een onbetaalbare luxe is, slaat het virus keihard toe

De besmettelijkste ziekte in Gun-nersville, Liberia, is de armoede. Gezondheidszorg is voor de rijken. En dus maakt ebola hier de meeste slachtoffers.

Door

Kees Broere namens de Volkskrant

Zelfs de zandzakken zijn gaan drijven. De pogingen van de bewoners in de sloppenwijk Gunnersville om de regen de baas te blijven, hebben geen effect gehad. De hemel huilt en alles druipt. Bijna niemand heeft een paraplu en de meeste mensen hier gaan blootsvoets of met open schoenen door de modder. Hygiëne is een onbetaalbare luxe.

En dan ineens wordt duidelijk waarom de ongeneeslijke ziekte ebola juist hier, bij mensen die verder zo weinig hebben, genadeloos kan toeslaan. In Gunnersville is vrijwel niets om je zelfs maar tegen de alledaagse wreedheden van het leven te beschermen. Geen plu’s, geen schoenen. Geen stukje zeep om de handen te wassen. Niets om het ebolavirus te kunnen weren.

Want dit is de besmettelijkste ziekte hier: armoede. De sloppenbewoners leefden ook zonder ebola al veel te dicht op elkaar. Een plastic teiltje, voor wie het heeft, is hier bedoeld voor zowel de klerenwas, de vaatwas, als het wassen van het eigen lichaam. Gezondheidszorg is voor de rijken. En dus liggen ze hier, achter krakende houten deurtjes: de lijken van ebola-slachtoffers.

Een team van het Liberiaanse Rode Kruis is gekomen om de lichamen weg te halen. De bewoners van Gunnersville, van wie vrijwel niemand een baan lijkt te hebben, zijn op de witte auto’s afgekomen. Nu staan zij, soms met de hand van verbazing en schrik voor de mond, te kijken hoe de ploeg van teamleider Wellington Nugba zich in witte pakken hijst om het hutje van een dode binnen te gaan.

Bijna niemand spreekt; de mensen zijn in shock. Nugba, een 33-jarige econoom die geen baan kon vinden en zich bij het Rode Kruis aanmeldde omdat hij vindt dat Liberianen alles moeten doen om elkaar te helpen, kon alleen de gemeenschapsleiders spreken om uit te leggen waarom hij hier gekomen is. Niet alleen om dode, mogelijk zeer besmettelijke lichamen weg te halen, maar ook om de nabestaanden te laten weten dat zij vanwege ebola niet meer op de traditionele manier van hun geliefden afscheid mogen nemen.

Naast het verdriet om het sterven is dat een extra hard gelag. Mensen in dit deel van de wereld nemen dagen de tijd om de doden de laatste eer te bewijzen. Het lichaam wordt thuis, zonder enige koeling opgebaard. De familieleden wassen het lijk. Een laatste knuffel of andere tedere aanraking hoort bij de rituelen. Het zijn diepgevoelde, vaak eeuwenoude gebruiken. Waarvoor enkel nog geldt dat zij ebola kunnen overdragen. De kerkhoven zijn dicht; het in 1986 voor de Indiase hindoe-gemeenschap gebouwde, nu nog met hout gestookte crematorium is de enige plek waar, zonder publiek, de uitvaarten plaatsvinden.

De meeste Liberianen vinden het vreselijk, zo’n onpersoonlijk afscheid. Maar langzaamaan beginnen de mensen te begrijpen dat het eenvoudig niet anders kan, wil de ramp die de ziekte nu al heeft veroorzaakt niet uitgroeien tot een totale catastrofe. Fayiah Tamba, de secretaris-generaal van het Rode Kruis, is een van de dappere mensen die voorop gaan in de strijd voor niet alleen een cultuuromslag, maar ook voor de veiligheid en het overleven van de Liberiaanse samenleving.

‘We zijn door ebola overweldigd’, zegt Tamba. ‘Zelfs zonder deze ziekte kende de gezondheidszorg in ons land tal van uitdagingen. We zijn nog altijd een fragiele natie. Maar wat ons nu door ebola treft, is iets waarop wij in ons eentje geen antwoord kunnen bedenken. Deze crisis is voor ons veel te groot. Onze regering doet wat zij kan en we zijn blij met de hulp van partners als Artsen zonder Grenzen. Maar veel meer internationale hulp is nodig om dit te boven te komen.’

Kaartenhuis

De secretaris-generaal weet hoe het kaartenhuis van de Liberiaanse gezondheidszorg is ingestort. Bij het voormalige ministerie, waarvandaan deze dagen de ‘dodenophaalteams’ van het Rode Kruis vertrekken, staan nog de bordjes die naar iets betere tijden verwijzen. Zoals dat van de ‘Nationals Aidscommissie’. Ook hangt er een sticker van een ‘malaria-initiatief’, ooit op gang gebracht door de Grote Broer van Liberia, de Verenigde Staten.

‘Aan de bestrijding van andere grote ziektes komen we nu helemaal niet meer toe’, zegt Fayiah Tamba. ‘We hebben alleen nog maar tijd en middelen om ons op ebola te richten.’ Dat geldt ook voor het weghalen van de doden in de stad. Elk lichaam wordt behandeld alsof het met ebola is besmet. Families die menen dat hun geliefde aan een andere ziekte is overleden en een test eisen voordat zij het lijk vrijgeven, stellen zichzelf aan grote gevaren bloot, juist omdat het in zo veel gevallen wel om ebola-slachtoffers gaat.

Het maakt het werk van Wellington Nugba en zijn team extra zwaar. Als zij aankomen bij het huis waar een al wat oudere vrouw is overleden, zwermen de weeklagende vrouwen als krijsende vogels om hen heen. Op het moment dat de mannen met de zwarte plastic lijkenzak weer naar buiten komen, stuiven zij gillend weg. Ja, dat is deels ook wat de traditie hun voorschrijft. Maar er iets bijgekomen: paniek. De angst dat het bij die ene dode niet zal blijven.

Wellington blijft bereid het uit te leggen. Maar er zijn maar weinigen die echt naar hem luisteren. Bovendien geldt hij door zijn haast spookachtige werk zelf als iemand bij wie men uit de buurt moet blijven.

‘Soms worden we door de gemeenschap afgewezen’, vertelt hij. ‘Als iemand hoort dat ik werk voor het ebola-team, proberen ze mij te vermijden. Mensen denken dan ik zelf al met ebola besmet ben.’

Tegen de avond komt hij met zijn team bij het crematorium aan. In de derde wagen van zijn kleine konvooi liggen de zes lijken die hij vandaag, met dit gruwelijk slechte regenweer, heeft kunnen weghalen. De auto rijdt direct de poort van het terrein binnen.

Langzaam wordt het wat droger; de hemel snikt nog wat na. Als een doodvermoeide Nugba op het punt staat naar huis te gaan, klinkt zijn mobieltje. Iemand vraagt hem waarom hij deze dag niet is langsgekomen. Er ligt immers een lijk, er dreigt mogelijk gevaar. ‘Het weer was te bar’, antwoordt de hulpverlener. ‘Heus, we komen morgen bij u langs. Ik smeek u: raak niet in paniek.’

 

Bidden bij de poort van hoop en wanhoop

De artsen en verpleegkundigen in de ebolakliniek in Monrovia doen echt levensgevaarlijk werk. ‘Ebola heeft mij geroepen, ik móést komen helpen.’

Door

Kees Broere namens de Volkskrant

Ze drentelen nerveus heen en weer, de drie mannen en een vrouw. Soms prevelend, dan weer luid schreeuwend. Armen worden gestrekt, het gezicht naar de hemel gericht. En lopen, lopen; steeds weer die kleine pasjes heen en terug. Dan ineens slaan zij de handen ineen, buigen naar de grond en roepen: ‘Doe iets, Heer!’

Het is vlak bij de poort van de ebolakliniek van Artsen zonder Grenzen (AzG) in de Liberiaanse hoofdstad Monrovia. ‘Het zijn mensen uit een gemeenschap hier binnen de stad’, vertelt een medewerkster. ‘Normaal gesproken staan we dit niet toe. Maar de patiënten willen het. Ik snap het ook wel. Met de dood voor ogen willen de zieken dat er voor hen gebeden wordt. Er is al zo weinig troost.’

Het viertal komt tot bedaren, maar de spanning die zij hebben opgeroepen is op het terrein voelbaar. Zoals bij de ingang van de kliniek, de poort van hoop en wanhoop. ‘Het is de moeilijkste plek om te werken’, zegt Stefan Liljegren, coördinator van het AzG-kamp. ‘Hier moet je mensen ook wegsturen. Mensen die vervolgens terug thuis weer anderen gaan besmetten.’

De kliniek heeft tenten met 160 bedden. Aan 40 extra plaatsen wordt hard gewerkt. Maar dan nog is er een tekort. In heel Monrovia zijn nu maar zo’n 400 bedden, terwijl er zeker 1.200 nodig zijn. ‘Het is gruwelijk om mensen niet toe te laten’, meent Liljegren. ‘Aan de poort loopt de spanning soms enorm op. Maar we hebben eenvoudig de capaciteit niet. Alleen voor de allerzieksten maken we een uitzondering.’ Voor mensen dus die snel zullen sterven.

De kliniek van Artsen zonder Grenzen levert een uitzonderlijke combinatie van intens mededogen en broodnuchtere efficiëntie. We mogen meekijken hoe een overleden man in een lijkenzak wordt gelegd. Het maken van beelden van de man zelf is verboden, ‘want hij heeft daarvoor geen toestemming kunnen verlenen’. Respect staat voorop, ook voor het naakte lichaam van een dode mens, wiens verstijfde arm de lucht in steekt.

Bij het afleggen van de overleden patiënt let iedereen al evenzeer op strikte naleving van de veiligheidsvoorschriften. Vier mensen hebben zich in de beschermende kostuums gehesen, die hier ‘bananenpakken’ heten. Stap voor voorzichtige stap wordt het protocol gevolgd. Regels die nodig zijn om zélf besmetting te voorkomen. Want het besmettingsgevaar van een pas gestorven iemand, bij wie ook het immuunsysteem volledig is gesloten, is ongeveer twintig keer zo hoog als bij een ‘normale’ ebolapatiënt.

Het werk voor de in totaal 486 gezondheidswerkers bij de kliniek is even intensief als potentieel gevaarlijk. Van alle mensen die tot nu toe met de ongeneeslijke ziekte zijn besmet, is circa 10 procent arts, verpleegkundige of een ander type hulpverlener aan zieken. Een behoorlijk aantal van hen is inmiddels overleden; gestorven bij de poging de levens van anderen te redden.

Voor Greet Geenen staat het gevaar van haar werk niet op de voorgrond, hoe behoedzaam zij ook is. De Belgische verpleegkundige (en moeder van een tweeling) heeft 1,5 uur, fel zwetend in haar bananenpak, tussen de patiënten doorgebracht. Laagje voor laagje trekt zij de verschillende onderdelen van haar beschermende kleding uit, ondertussen steeds bespoten met reinigend chloorwater. Heel langzaam wordt Greet weer een herkenbaar mens.

De tropische zon zet nieuwe zweetdruppels op haar voorhoofd. Greet neemt nog eens een slok water en zegt: ‘Ebola heeft mij geroepen, ik moest komen om hier te werken. Twaalf jaar geleden al heb ik hiervoor een cursus gevolgd, maar ik heb nooit eerder de kans gekregen om mensen met ebola daadwerkelijk te helpen. Nu dus wel. Dan stel je je verder niet al te veel vragen. Dan ga je en probeer je te doen wat mogelijk is.’ Ze glimlacht, deze bescheiden engel van medemenselijkheid.

Voor de ebolapatiënten, in Liberia of andere zwaar getroffen landen in West-Afrika zoals Guinee en Sierra Leone, is nog altijd geen vaccin of medicijn beschikbaar. De zieken in de kliniek van Artsen zonder Grenzen krijgen daarom medicijnen die weinig meer doen dan symptomen bestrijden. Pillen tegen malaria, in elk geval goed om het energieniveau iets omhoog te krijgen, ook als de patiënt helemaal geen malaria heeft; breedspectrum antibiotica; ORS tegen uitdroging bij diarree; paracetamol bij koorts; en voor de terminaal zieken een palliatief middel als morfine.

Er is officieel geschat dat de ebola-epidemie, de ergste sinds de ziekte in 1976 voor het eerst opdook, aan zeker 20 duizend mensen het leven zal kosten voordat zij haar top zal hebben bereikt. Maar de mensen die in de kliniek werken, de deskundigen die letterlijk met hun laarzen in de modder staan, gaan er zonder een nieuw getal te noemen vanuit dat het uiteindelijke dodental fors hoger zal liggen.

Nog meer doden derhalve. Op het terrein is een nieuwe tent met veldbedden bijna klaar om in gebruik te worden genomen. ‘Het ziet er nu zo mooi schoon en licht uit’, zegt een medewerkster van Artsen zonder Grenzen. ‘Terwijl je weet dat deze tent morgen gevuld zal zijn met ellende.’

Juryrapport

‘Vakmanschap van de oude stempel.’

Ebola lost weefsel  van de samenleving op

Kees Broere wordt genomineerd voor zowel zijn serie artikelen over de ebola-epidemie in de Volkskrant als zijn reportages voor Nieuwsuur/ NOS Nieuws (‘Het team dat de doden ophaalt’). Die laatste nominatie geldt ook voor zijn cameraman Marco Prins.

 

Kees Broere wordt genomineerd voor zowel zijn serie artikelen over de ebola-epidemie in de Volkskrant als zijn reportages voor Nieuwsuur/ NOS Nieuws (‘Het team dat de doden ophaalt’). Die laatste nominatie geldt ook voor zijn cameraman Marco Prins.

In een serie artikelen over het ebolavirus beschrijft Kees Broere niet alleen het individuele menselijke leed, maar ook hoe de epidemie het totale leven in een Afrikaanse land als Liberia finaal ontregeld.  De ‘onzichtbare moordenaar’ ontwricht het openbare leven, verlamt de economie en ondermijnt de sociale cohesie, die traditioneel heel intens is. Zoals Broere het omschrijft: “Een moordenaar die mensen ondraaglijke pijnen geeft en het weefsel van de samenleving grof uiteen scheurt.” Tekenend is bijvoorbeeld het verhaal waarin hij beschrijft hoe kinderen onderwijs via de radio krijgen omdat alle scholen zijn gesloten. Broere put zich niet uit in gezochte woordkeuze of zinsconstructies om de emotionele beleving bij de lezer te versterken. Aan de genadeloze realiteit die hij aantreft, is ook niets omfloerst. Zijn sobere, directe taalgebruik sluit treffend aan bij de schrille werkelijkheid die hij waarneemt. De artikelen van Broere krijgen een extra dimensie omdat hij met zijn ervaring in Afrika ‘- 16 jaar correspondentschap – de gebeurtenissen steeds kan plaatsen in de context van de Afrikaanse cultuur.  ‘Vakmanschap van de oude stempel’, werd tijdens het juryberaad opgemerkt. En dat was bedoeld als een groot compliment.

Broere en cameraman Marco Prins waren als eerste Nederlandse televisiejournalisten in Liberia. Ook in de aangrijpende verslagen die zij maakten voor het NOS Journaal en Nieuwsuur tonen zij hoezeer de totale samenleving door de ziekte wordt uitgehold.  Het virus infecteert alles, treffend in beeld gebracht via het team van het Liberiaanse Rode Kruis dat de doden ophaalt in Monrovia. De beelden laten de rauwe realiteit nietsontziend de huiskamer binnenkomen en dragen daarmee bij aan het besef welke tragedie zich aan het voltrekken is. Gezien het persoonlijke risco dat met dit werk gepaard gaat, zouden we ook een onderscheiding voor ‘journalistieke moed’ willen toekennen.