Bekentenis van een dopingdokter

De belangrijkste Nederlandse wielerarts van de afgelopen dertig jaar, Peter
Janssen (75), doet als eerste arts zijn verhaal.
Doping kent voor hem geen enkel geheim.

Door

Misha Wessel & Thomas Blom namens de Volkskrant

Tien minuten buiten Udon Thani, een provinciestadje in het noorden van Thailand, staat de bungalow van Peter Janssen. Hier, in de geboortestreek van zijn vrouw, omringd door rijstvelden en tropisch groen, woont de voormalig wielerarts sinds enkele jaren. Ondanks het regenseizoen, volgens Janssen de beste tijd van het jaar, is het broeierig warm. In zijn woonkamer staat behalve een ventilator alleen het hoognodige. Een bank, een televisie, en een computer om op de hoogte te blijven van alles wat zich in de wielersport afspeelt. Hier en daar wat foto’s van Steven Rooks en Gert-Jan Theunisse op de Alpe d’Huez. Het pronkstuk staat ingelijst op tafel: het iconische wielershirt van de Britse renner Tommy Simpson, dat hij droeg op de dag dat hij aan een combinatie van drank, amfetaminen en hitte overleed op de Mont Ventoux. Het is op een wonderlijke manier in Thailand terechtgekomen. Janssen: ‘Ik heb het gekregen van de pr-man van de PDM-wielerploeg, Harrie Jansen. Ik heb zijn leven ooit gered toen hij een zware hartaanval kreeg en dit was zijn bedankje. De soigneur van de ploeg van Simpson heeft het shirt uit het mortuarium meegenomen en geschonken aan de mecenas van de ploeg, een Limburger. Die kende Harrie weer, vandaar. Ik ben de afgelopen jaren via via door de familie van Simpson benaderd, of ik het wil afstaan. Maar ik wil het niet kwijt.’

Peter Janssen is de belangrijkste Nederlandse wielerarts van de afgelopen dertig jaar. Hij is vanaf 1986 werkzaam geweest in het peloton. Eerst bij wielerploeg PDM van renners als Rooks en Theunisse, later via Panasonic en Bank – giroLoterij bij Skil en Vacansoleil. Hij heeft alles gezien en meegemaakt, talloze wielrenners begeleid en geprepareerd. Doping kent voor hem geen enkel geheim. ‘Je had eind jaren tachtig de bobo’s, de bondsbestuurders. Wij werden de dodo’s genoemd: de dopingdokters. En als ik heel eerlijk ben, klopt dat ook. Als wielerarts ben je met doping bezig, anders heb je er niks te zoeken. Dus ja, ik ben een dopingarts.’ In 2012 komen we met Janssen in contact, op zoek naar achtergrondinformatie voor een interview met Hein Verbruggen, voormalig voorzitter van de internationale wielerbond UCI. Al snel wordt duidelijk dat hij veel meer weet dan hij wil vertellen, maar hij is er naar eigen zeggen nog niet aan toe om zijn zwijgen te doorbreken. In de jaren die volgen sijpelen de dopingbekentenissen naar buiten. Eerst van de renners zelf: Armstrong, Boogerd, Rasmussen, daarna schoorvoetend gevolgd door een aantal ploegleiders en bestuurders. Gedwongen getuigenissen uit een gesloten peloton. Zij die de spil vormen in het dopingverhaal, beruchte wielerartsen als Leinders (Rabobank en Team Sky), Ferrari (US Postal) en Michailov (TVM), blijven zwijgen.

Deze zomer zegt Janssen eindelijk als eerste wielerarts zijn ervaringen naar buiten te willen brengen en reizen we af naar Thailand. ‘Er moet openlijk over gepraat worden. Anders gaat het dopinggebruik gewoon zo door en verandert er nooit iets. Het systeem moet op de schop.’

Hij heeft de stap om zijn verhaal te doen zorgvuldig afgewogen: ‘Ik heb er lang over nagedacht en ik zie het niet als schending van mijn beroepsgeheim. Het gaat hier niet om patiënten, maar om gezonde sporters die hun prestaties willen verbeteren.’

Janssen gaat zijn eigen gang en is altijd bereid de grens op te zoeken. Dat zat er al jong in. ‘Toen ik klein was nam mijn vader me mee naar Geldrop om op korhoenders te jagen, wel drie keer in de week. Dat mocht natuurlijk niet, maar ze hebben ons nooit gepakt.’ Diezelfde vader, huisarts, nam hem mee op lange visites, waar hij een hartgrondige hekel aan had. Behalve tijdens de Tour, dan kon het hem niet lang genoeg duren. ‘Dan kon ik in de auto blijven zitten en urenlang naar de radio luisteren.’ Janssen wilde dolgraag zelf renner worden, maar bij een eerste wedstrijdje bij de amateurs bleek hij ‘helemaal nergens’ en werd hij er al in de eerste bocht afgereden. Zijn droom viel in duigen.

Hij wordt, net als zijn vader, huisarts, maar blijft fietsen. Hij sluit zich aan bij de Medische Wielerkring (een fietsclub voor medici), waar hij Lon Schattenberg tegen het lijf loopt, later hoofd van de medische commissie van de UCI. Janssen blijft naar een mogelijkheid zoeken om in het profpeloton aan de slag te gaan. Hij krijgt zijn kans als ploegleider Jan Gisbers hem in 1986 vraagt ploegarts te worden van het prestigieuze PDM. Gisbers was Janssen als keuringsarts van de wielerbond tegengekomen en het leek hem een aantrekkelijke gedachte de medische begeleiding van de renners in handen te leggen van een echte arts. Tot dan toe maakten de soigneurs, die de renners masseerden en van eten en medicijnen voorzagen, binnen de ploeg de dienst uit. Janssen: ‘Ik was een van de eerste artsen in het professionele peloton, de soigneurs waren echt een soort goden.’

De eerste verzorger bij PDM, Bertus Fok, verdient flink aan zijn renners en zit volgens Janssen niet te wachten op een ploegarts. ‘Na de koers gaven de renners hem een envelop. Er werd nooit gevraagd hoeveel ze moesten betalen, maar als ze tevreden waren, gaven ze wel een paar duizend gulden.’ Terwijl Fok zijn gang gaat en de renners prepareert zoals hij gewend is, probeert Janssen wanhopig greep te krijgen op de situatie. ‘Twee jaar lang heb ik daar voor jan lul rondgelopen omdat ik het niet begreep, en niet wist wat voor soort middelen er gebruikt werden. Op een gegeven moment ben ik een paar keer tijdens het eten op de kamer van Fok terechtgekomen en heb ik heel snel een hele hoop spullen opgeschreven.’

Wat trof u daar aan?

‘Gigantische hoeveelheden middelen, preparaten en vitamines. En testosteron en cortisonen met name. Vooral Andriol (testosteron) werd door die soigneurs gebruikt, dat zat in de routine.’

Was u verbaasd over wat er allemaal gebruikt werd?

‘Nee, niet dat ik kan zeggen, nee.’

En u dacht ook niet: oei, dit is een risico, want die dingen staan op de dopinglijst…

‘In die tijd kwamen de dopingcontroles eigenlijk net opzetten, hè. Dus de kans dat een renner positief testte, was niet zo gigantisch groot.’

PIONIER

Janssen is er niet blij mee dat Fok buiten zijn gezichtsveld ‘aanrommelt’, maar begrijpt de overwegingen van de renners. Wil hij in het wielrennen blijven, dan zal hij zich moeten bewijzen en mee moeten doen met de dopingmores. Hij besluit zijn medische kennis in te zetten. Hij weet dat er bij het testen op testosteron gekeken wordt naar de TE-waarde, de verhouding tussen testosteron en epitestosteron. Normaal gesproken ligt die rond de 1; als je een waarde van 6 of hoger hebt, ben je positief. Janssen krijgt een ingeving en belt met het geaccrediteerde antidopinglaboratorium in Utrecht, waar hij geregeld contact heeft met de directeur, professor Jacques van Rossum en diens rechterhand Douwe de Boer.

‘Dus mijn vraag was: dan zit er tussen die 1 en die 6 toch een marge waarin je mag scoren zonder dat je positief bent? Simpel gedacht, simpele huisarts. Nou, daar wisten ze dus niks van. Willen jullie daar niet eens naar kijken, want dit wordt in het wielrennen gewoon in de praktijk gebruikt. Dat wilden ze graag doen.’

De PDM-wielerploeg betaalt het lab om hun renners te testen. Janssen geeft een aantal van hen ’s middags om 17.00 uur één capsule Andriol, anderen krijgen er twee. De volgende ochtend om acht uur en om vijf uur ’s middags wordt hun urine afgenomen. Tot zijn verrassing is de ochtendurine voor beide doses positief, maar bij de middagurine zijn alle waarden volkomen normaal. ‘De eerste keer dat ik die uitslagen kreeg, werd ik door Van Rossum opgebeld; hij geloofde er helemaal niks van. Hij zei, je zit gewoon de zaak te belazeren, het kan gewoon niet dat een renner ’s ochtends een TE-waarde van 100 heeft en ’s middags is het weer normaal. Daar was-ie gewoon stil van.’

U wist toen dus dat er maar een periode van 24 uur was dat de testosteron opgespoord zou kunnen worden?

‘Dat was niet bekend, dat heb ik zelf uitgevonden.’

Maar daarmee creëer je toch de mogelijkheid om een verboden middel te gebruiken?

‘Ja, oké, zo kun je het zeggen.’

Is het niet vreemd dat een dopinglab dit soort informatie deelt met degenen die het zou moeten controleren?

‘Dat is het ook. En dat mag ook niet.’

Om welke renners ging het?

‘Steven Rooks, Gerrie Knetemann, nogal wat renners, ja. Maar de enige die niet wilde, omdat hij het allemaal wel wist, was Theunisse. Als er iemand eigenwijs is… Hij was dus echt helemaal bezeten om Andriol of testosteron te gebruiken, want daar werd-ie pas sterk van, maar voor de rest verdomde hij het om mee te testen.’ De beslissing om niet mee te doen, komt Theunisse duur te staan. In de Tour de France van 1988 rijdt PDM wonderbaarlijk goed. Kopmannen Rooks en Theunisse imponeren in de bergen. Ze sleuren op kop, dagen hun tegenstanders uit en demarreren. Rooks wint niet alleen de bolletjestrui, maar ook de koninginnenrit naar Alpe d’Huez. Theunisse komt als tweede boven. Heel Nederland is in de ban van de nieuwe wielerhelden. Maar de dag na het machtsvertoon op Alpe d’Huez is het sprookje alweer voorbij. Theunisse krijgt te horen dat hij eerder, op 11 juli, positief heeft getest op testosteron. Janssen, die op dat moment niet bij de ploeg is, krijgt op een camping in Bédoin het slechte nieuws. ‘Vreselijk. Ik heb gehuild, zo erg vond ik het. Ik ging ervan uit dat hij iets genomen had, maar ik wist niet precies hoe het zat.’

Theunisse zweert voor de camera’s dat hij nooit doping heeft gebruikt. Maar de contra-expertise in Parijs, waar namens Nederland opvallend genoeg Jacques van Rossum en Douwe de Boer van het laboratorium in Utrecht toezicht houden op de procedure, bevestigt het positieve resultaat. Theunisse wordt teruggezet in het klassement. Janssen: ‘Theunisse heeft mij zo ontzettend belazerd. In die Tour was de afspraak: geen testosteron.’ Janssen is er nog steeds giftig om, maar heeft daar verrassend genoeg een heel andere reden voor. ‘Ik weet niet of ik dat wel moet vertellen.’ Na een korte stilte: ‘Het punt was, we hadden een beter systeem.’

Een ander middel?

‘Een andere methode. We hadden in die periode de mogelijkheid tot bloedtransfusies.’ Met enige trots vertelt Janssen dat hij degene is geweest die eind jaren tachtig bloeddoping bij PDM heeft geïntroduceerd. Hij was op het idee gekomen door een artikel in een medisch tijdschrift over Francesco Conconi. De Italiaanse arts had in 1984 wielervedette Francesco Moser bloedtransfusies toegediend bij het verbreken van het werelduurrecord in Mexico. ‘Ik dacht, godsamme, als ik zelf wielrenner was, dan zou ik het wel – eens willen proberen, dat is tenminste iets. In plaats van al die flauwekul.’ Hoewel Moser bloed had gekregen van meegereisde sporters met dezelfde bloedgroep, wil Janssen het risico op een transfusiereactie zo klein mogelijk houden. Hij kiest ervoor alleen eigen bloed te gebruiken. Een lastig proces, waarbij het bloed moet worden afgetapt, ingevroren en teruggebracht. ‘Dus ik zit op een herfstachtige avond in november naar het tienuurjournaal te kijken en aan het eind van die uitzending komen er twee figuren in een witte jas voorbij. Ik dacht, dat zijn Van Kooten en De Bie, hè. Maar het bleek om een firma te gaan die was begonnen met het invriezen van bloed, bedoeld voor Nederlandse expats in het buitenland. Ik heb ze meteen gebeld de volgende dag, dat was het begin.’ De bloedbank, die in Velp zit, vindt het volgens Janssen geen probleem om mee te werken. Het bloed van verschillende renners, onder wie Rooks en Theunisse, wordt ingevroren, klaar om tijdens de Tour weer ingebracht te worden. De 1.500 gulden per bloedzak betalen ze zelf, cash.

En tijdens de Tour stapte u in de auto en reed u er met een koelboxje naartoe?

‘Ja, je moet het klaarmaken en ik wilde het persé dezelfde dag toedienen. Voor de eerste etappe hebben ze één zakje gekregen, in Nantes, en daarna op 11 juli nog twee in Straatsburg.’

En was dat de eerste keer dat u dat zo deed?

‘Ik heb zelf één keer twee zakken bloed gehad. Mijn vrouw was verpleegkundige, zij heeft ze toegediend. De dag ervoor heb ik een maximale inspanningstest gedaan, en na die zakjes nog een keer. Je bent meteen goed, het is ongelooflijk. Maar bij Rooks en Theunisse had ik het niet eerder uitgeprobeerd, in die Tour was echt de eerste keer.’

Dat is toch ongelooflijk risicovol?

‘Ik moest alleen die twee zakjes uit elkaar houden. Volgens mij stond de achternaam van hun moeder erop. En hun geboortedatum maar dan 20 of 25 jaar eraf. Nou, toen ik wegreed uit Straatsburg, werd ik midden in de nacht aangehouden bij de péage. Ik moest de auto openmaken, ze hebben alles bekeken. Maar ik had dus al dat afval van de transfusies in een zwarte vuilniszak gedaan en dat lag plat achter in de bak. Ze schenen eroverheen met een zaklamp en zeiden: rij maar door. Toen heb ik ’m wel even geknepen daar, godverdomme zeg.’ Janssen baalt er achteraf vooral van dat al die moeite voor niets is geweest. ‘Waar ik kwaad om ben, ondanks de afspraak: we doen geen testosteron, had-ie dat toch gedaan. Dus Theunisse heeft tegen Fok gezegd, geef me toch maar een testosteronnetje, dat heb ik nodig, dan rij ik de stenen uit de grond en maken ze me niks. Snap je nu waarom ik me belazerd voelde?’ Er is bij Janssen geen enkele twijfel dat het machtsvertoon van Rooks en Theunisse in de bergen en de heroïsche overwinning op Alpe d’Huez vooral te danken zijn aan de bloedtransfusies. ‘Ik zat op de camping en ik zag ze op zo’n klein televisietje naar boven rijden. Ik dacht oh my God, wat gebeurt hier? Ik zat echt met kippevel te kijken. Ik wist niet dat het zoveel verschil zou maken.’

En de soigneurs konden het niet toedienen, dat scheelde ook.

‘Die waren buiten schot. Die waren weg.’ Hoewel Bertus Fok zelf geen bloedtransfusies heeft toegediend, hield hij wel nauwgezet bij wat de renners die Tour aan middelen kregen. In zijn schriftje, dat in 2013 door de Volkskrantis gepubliceerd, wordt bevestigd dat Rooks en Theunisse bloedtransfusies hebben gehad. Ook tijdens de Tour van 1989 gaat Janssen door met zijn dopingsysteem: ‘Ze hebben toen hun eerste zakje de donderdag voor de start gewoon in mijn praktijk gekregen. En op de zaterdag in de Tour ben ik met mijn vrouw naar Bordeaux gereden om ze daar nog ieder twee zakken te geven. In precies hetzelfde hotel als waar Theunisse het jaar ervoor had gehoord dat hij positief was.’

In hetzelfde hotel? Dat is wel lef hebben.

‘Ja. Ik dacht wel even, godverdomme, er zal toch niet weer iets gebeuren hier?’ De bloedtransfusies van PDM worden niet ontdekt. Er zijn opnieuw grote successen voor de Nederlanders. Rooks wint een etappe en Theunisse komt glorieus als eerste boven op Alpe d’Huez. Hij wint ook nog eens de bolletjestrui. De renners hebben de smaak te pakken en willen de goede prestaties voortzetten bij hun nieuwe ploeg. Op voorspraak van Theunisse en Rooks komt Janssen in 1990 bij het Panasonic van Peter Post terecht. Hier geeft hij ze de laatste bloedtransfusies, want tot zijn schrik gaat de bloedbank in Velp failliet. Janssen zet via zijn contacten nog een nieuwe samenwerking op met een bloedbank in Duitsland, maar dat loopt uiteindelijk stuk. Theunisse wordt nog tweemaal betrapt op het gebruik van testosteron. Pas als Janssen hem ervan weet te overtuigen zich toch uitgebreid te laten testen, blijkt waarom: ‘Theunisse had ongelooflijk lage epitestosteronwaarden. Dus hij was niet één dag positief zoals de rest, maar bij hem duurde het wel vier dagen. Dat is ook wat er met hem in die Tour aan de hand was.’ Het avontuur bij Post duurt niet lang. ‘Het eerste wat ik met Post besprak, was: oké, ik wil hier wel werken, maar één ding, ik wil niet dat Bertus Fok meegaat. Ik werkte er zes weken en Bertus Fok komt. Ja sodemieter op, dan stop ik er direct mee.’

SCHAATSCOACH

Janssen neemt afstand van het peloton, maar de renners blijven hem vinden. In 1993 krijgt hij een verzoek van Eddy Bouwmans, die het jaar ervoor nog de witte trui in de Tour had gewonnen en door iedereen werd gezien als hét grote Nederlandse rondetalent.
‘Hij wilde dat ik ’m zou begeleiden. Misschien dat hij over me had gehoord in zijn tijd bij Panasonic.’ Janssen stemt toe en via zijn oude contacten in Velp wendt hij zich nog éénmaal tot de bloedbank in Duitsland. Maar hij is not amused als Bouwmans een aantal weken later in zijn praktijk verschijnt om zijn bloed te laten aftappen.
Bouwmans is niet alleen gekomen, maar heeft zijn persoonlijke trainer, Ab Krook, meegenomen. Krook is op dat moment bondscoach van de Nederlandse schaatsploeg. ‘Ik vond dat zo klote.’

Waarom?

‘Het is iets tussen de renner en mij. Hou daar gewoon je kop over. Je vertelt het ook niet aan je ploegleider of collega’s, en dus ook niet aan een populaire schaatstrainer die je is gaan trainen.’

Je wilde geen pottenkijkers?

‘Beslist niet. Laat je niet zien in mijn praktijk. Misschien zit wielerjournalist Jean Nelissen wel in de wachtkamer!’

Kwam het idee om bloedtransfusies toe te passen van Bouwmans of van Krook?

‘Ik denk van Bouwmans.’

Maar Krook wist waarvoor hij daar was?

‘Dat wist-ie wel, ja. Die wilde het graag een keer zien.’

Waarom?

‘Ja, dat lijkt me logisch, hij kwam maar voor één ding. Voor bloedafname en voor bloedteruggave. That’s it.’

Maar hij loopt een enorm risico, want dat zou toch betekenen dat hij op dat moment medeplichtig is?

‘Dat alleen al. Daarvan dacht ik, jongen wat ben jij een ongelooflijke amateur, man. Hopeloos.’ Uiteindelijk worden er volgens Janssen twee zakken bloed bij Bouwmans afgenomen. Hij laat het bloed invriezen in Duitsland, waarna het later wordt teruggeplaatst.

Heeft Krook u daarna nog benaderd?

‘Nee, nooit. Hij is twee keer in de praktijk geweest, ik denk niet dat ik vijf zinnen tegen ’m gezegd heb, zowel de eerste als de tweede keer. Hij voelde wel dat ik ’t helemaal niks vond.’

Dan kun je wel zeggen:
Armstrong had het allemaal
goed geregeld. Gelul. Er waren
veel meer jongens die het
goed regelden
-Peter Janssen voormalig wielerarts

WONDERMIDDEL

Zijn terugkeer in het peloton laat niet lang op zich wachten. Het bescheiden Foreldorado, waarvoor naast Eddy Bouwmans ook renners als Rudi Kemna en Michel Cornelisse rijden, weet hem te strikken. Janssen treft een peloton aan dat geheel in de greep is van het nieuwe wondermiddel epo. Het verandert zijn bestaan als wielerarts volledig. ‘Dat was nog voor 1997, voor de hematocriet-testen, dus het enige waar ik voor moest zorgen was dat ze niet te gek zouden gaan.’

Hoe deed u dat?

‘Nou, ik vertelde wat ze konden doen en ik liet ze één of twee keer per maand bloed prikken.’

En waar liet u dat bloed testen?

‘In het lab van het ziekenhuis in Helmond. Daar zat een klinisch chemicus die heel geïnteresseerd was in het wielrennen; met hem heb ik altijd open kaart gespeeld.’
Door de samenwerking met het laboratorium in Helmond zorgt Janssen er opnieuw voor dat zijn renners ongehinderd doping kunnen gebruiken. Hoewel het zelf monitoren van de bloedwaarden in eerste instantie bedoeld is als stok achter de deur, verandert dat als de UCI in 1997 het hematocriet van renners gaat testen. De bond stelt een grenswaarde in van 50, iedereen die daarboven zit, is positief. ‘Dat gaf wel wat meer druk op de ketel.’ Maar het controlesysteem van Janssen blijkt waterdicht. ‘Ik klop me daar niet voor op de borst, maar ik kan me niet herinneren dat er bij ons ooit een renner is gepakt met een te hoog hematocriet.’
Na enkele jaren stapt Janssen over naar het grotere BankGiroLoterij. Daar is het epo-gebruik nog veel professioneler georganiseerd. ‘Johan Capiot was ploegleider, die nam daar echt het initiatief in. En er kwam ook een groot aantal renners over van TVM. Blijlevens, Voskamp, dat waren jongens die echt door de wol geverfd waren, die wisten precies wat ze moesten doen.’
Janssen vertelt dat hij vooral het aanspreekpunt was en de avond voor de wedstrijden de bloedwaarden controleerde. ‘We hadden voor alle zekerheid een centrifuge waarmee je de hematocrietwaarden kunt bepalen, maar ik voelde me veel zekerder als ze donderdag of vrijdag voor de koers naar het lab in Helmond gingen. Dan werd het op een goed apparaat gedaan en had ik binnen vier uur de uitslag. Dan kun je wel zeggen: Armstrong had het allemaal goed geregeld. Gelul. Armstrong had het goed geregeld maar er waren veel meer jongens die het goed regelden.’

Wie leverde die epo? U?

‘Een enkele keer, maar de meesten hadden hun eigen systemen en leveranciers. Als ze er voor de koers echt boven zaten of het was tricky, waren er twee mogelijkheden. Je gaf ze of fysiologisch zout, dan legden ze zelf een infuus aan. Daar waren ze gewoon kei- en keigoed in, dat deden ze met hun maat op de kamer. En de andere mogelijkheid was Minrin.’

Minrin?

‘Minrin is een middel tegen bedplassen. Werkt goed. Kinderen die Minrin nemen houden meer vocht vast. Dus af en toe was er wel een renner die twee snufjes niet genoeg vond, die kwam dan de volgende morgen met een dikke kop beneden. Ogen helemaal dicht, echt hoor.’

Is het weleens misgegaan?

‘Ik kan me herinneren dat Lars Bak in 2004 de eerste etappe van de Ronde van Luxemburg won. Hartstikke mooi, maar we lopen naar de controle en hij zegt in lichte paniek tegen me: ik heb wel epo gebruikt. Godverdomme. Maar dat liep gelukkig net goed af.’

Heeft u nooit gedacht: hier doe ik niet meer aan mee?

‘Die vraag heb ik me eigenlijk niet zozeer gesteld, maar ik had ook niet het idee dat ik met iets crimineels bezig was. Ik had niet het gevoel dat ik op een andere manier te werk ging als in de huisartsenpraktijk. Daar nam ik ook beslissingen, moet dat meisje van 12 nou aan de pil… Het is niet zo dat ik zeg: wat kan mij het schelen, maar ik heb dat niet te beslissen.’

U was op de hand van de renners?

‘Als je echt iets wilt doen wat werkt, waar je iets aan hebt en waarbij je weinig risico loopt, moet je epo gebruiken. Ik ben het volledig eens met Armstrong, die zegt: bloedtransfusies en epo is octaan tien, dat maakt tien keer zo veel verschil, groeihormonen, testosteron en cortico – steroïden hooguit één.’

Het is eigenlijk een te goed middel.

‘Ik heb ooit zelf epo gebruikt en dat was echt geweldig. Als mijn zoon de Tour de France zou rijden, zou ik zeggen: geef hem alsjeblieft wat epo. Dat is medisch veel beter. Want je kunt mij niet wijsmaken dat de Tour de France fysiek een gezonde bezigheid is.’

BUITEN HET SPREEKUUR

Eind jaren negentig krijgt Janssen ineens een telefoontje van een oude bekende: Gert-Jan Theunisse is manager geworden van mountainbiketeam Mountain Dew-Specialized, met onder anderen de Spaanse kampioen Marga Fullana en de Nederlandse Elsbeth Vink. Janssen stelt dat Theunisse ‘het allemaal zelf van tevoren regelde’ en dat hij hem mee vroeg ter controle. ‘Ik denk dat-ie een beetje gedekt wilde zijn, datie er een arts bij had.’
Janssen is maar kortstondig aan de ploeg verbonden, maar het levert hem naar eigen zeggen wel een nieuwe cliënt op.
Niet lang daarna krijgt hij via zijn assistent te horen dat Leontien van Moorsel langs wil komen in zijn praktijk. ‘Ze maakte een afspraak omdat ze begeleiding zocht voor haar anorexia. Ze wilde dat haar gewicht gecontroleerd werd, en dat ze haar verhaal een keer kwijt kon.’
Van Moorsel heeft na een zeer moeizame periode, waarin ze worstelde met eetstoornissen, een glorieuze comeback gemaakt. Ze rijdt bij het WK in 1998 in Valkenburg zo goed – ze wint goud op de tijdrit en zilver in de wegwedstrijd – dat haar aartsrivaal Jeannie Longo verbolgen laat weten dat ‘ze het plasje van Van Moorsel maar beter direct in de Maas kunnen gooien’. Van Moorsel lacht om de dopingbeschuldiging en wordt het jaar erna opnieuw wereldkampioen tijdrijden.

Maar hoe is ze dan in die periode bij u terechtgekomen?

‘Ik denk via Elsbeth Vink. Die reed niet alleen voor het team van Theunisse, maar ook op de weg, met Van Moorsel.’ Janssen laat een stilte vallen. Hij weegt zijn woorden en besluit dan toch verder te gaan. ‘Leontiens man, Michael Zijlaard, was er altijd bij. Ze kwamen buiten het spreekuur. Ik denk dat ze misschien zes keer zijn geweest. Er zat vaak een hele lange tijd tussen en op het laatst van die consulten werd dan gevraagd of het mogelijk was om een kuurtje te proberen.’

Epo?

‘Ja.’

En u leverde die epo?

‘Ja, ik heb het in de apotheek in Deurne besteld.’

Wie betaalde ervoor?

‘Dat heb ik dan bij de apotheek met hun geld cash afgerekend. Maar epo was niet zo duur, hoor.’

Had u het idee dat ze eerder epo had gebruikt?

‘Dat idee had ik niet. Ik heb het haar een keer voorgedaan, dat is heel simpel. Je doet het niet in je armen, maar in je buik. Je trekt het op, een vetdingetje en dan trek je een soort tent, en daar spuit je het in. Subcutaan, onder de huid. Dan is het wel langer te traceren dan als je het intraveneus doet, maar is het effect ook groter.’

Over hoeveel kuren ging het?

‘Wat ik me herinner, drie kuren. Iedere kuur is zes injecties.’

Wanneer heeft Van Moorsel haar eerste kuur gekregen?

‘Dat zal in het voorjaar van 2000 geweest zijn.’

In aanloop naar de Olympische Spelen?

‘Ja, maar niet heel kort ervoor. Daar zat wat tijd tussen.’ Een ander telefoontje volgt. Janssen vertelt dat hij wordt gebeld door Tjeerd de Vries, op dat moment sportarts bij de Nederlandse wielerbond.

Wist hij dat Van Moorsel bij u was geweest?

‘Dat wist-ie zeker wel.’

Wat was zijn vraag aan u?

‘Hij wist niet hoe het allemaal zat, dus ik heb hem verteld hoe het systeem werkt, wat je doet als je epo gebruikt. Maar ik had het idee: hij zit zo met handen en voeten gebonden, als ze ooit te weten komen dat-ie iets met doping doet dan vliegt hij er meteen uit.’

Hoe bedoelt u met hoe het systeem werkt?

‘Nou ja, wat je moet controleren, hoe je het inspuit, hoe je het goed moet bewaren…’

Bent u ook gevraagd mee te gaan naar de Olympische Spelen?

‘Ik weet nog wel dat er speelde dat Van Moorsel eigenlijk wilde dat ik meeging naar Sydney. Ik had er al direct helemaal geen zin in, want daar werd voor het eerst het hele hebben en houden gecontroleerd.’
Bij die Spelen kon via bloed- en urinetesten voor het eerst epo opgespoord worden. Alleen als beide testen dopinggebruik uitwezen, werd een atleet positief verklaard. Geen deelnemer aan de Spelen van 2000 testte ter plekke positief op epo.
Vanuit Nederland ziet Janssen de ongekende successen van Van Moorsel in Sydney. Ze wint drie gouden medailles en één zilveren en is de absolute wielerkoningin van de Spelen.

Heeft Tjeerd de Vries haar tijdens de Spelen epo toegediend?

‘Nee, niet dat ik weet.’ In het voorjaar van 2001 komt Van Moorsel terug bij Janssen. In de aantekeningen die hij in die periode heeft gemaakt, schrijft hij: ‘De laatste weken is ze ook weer bezig met een epo-kuurtje. De Ronde van Italië komt eraan. Lage doseringen deze keer. Dus niet meer dan 1.000 IU (8,4 microgram) epo per injectie.’
Om er zeker van te zijn dat haar hematocrietwaarden binnen de grens blijven, stuurt Janssen Van Moorsel ook naar het laboratorium in Helmond. Een medewerker van het lab bevestigt dat dit is gebeurd. Janssen: ‘Ze is een keer of drie gecontroleerd in het ziekenhuis, voor haar bloedwaarden. Zeer beperkt, want ze was natuurlijk een bekende figuur…’ Uiteindelijk is het controlesysteem volgens Janssen de reden dat de samenwerking met Van Moorsel wordt stopgezet. In zijn aantekeningen stelt hij dat Van Moorsel zich niet volgens afspraken laat controleren. ‘Tijdens één van de laatste controles was haar hematocriet gestegen tot 45. Voor mij een reden de kuur te beëindigen. Maar ik kon ze niet bereiken. Pas na enkele dagen belt Zijlaard. Ik deel hem mede dat hij niet professioneel bezig is en dat (zoals duidelijk is afgesproken) regelmatig bloedonderzoek nodig is om de epo-dosis aan te kunnen passen. Maar Leontien was gewoon doorgegaan met het injecteren van epo. Met spoed dus weer een bloedonderzoek gedaan en mijn vermoeden werd bevestigd. Ze had nu een hematocriet van 47. Advies: veel drinken en in de vroege ochtenden, voor een eventuele UCI-controle, Minrin en nog meer drinken.’

Dus dat was de reden dat de samenwerking kapot ging?

‘Dat is mijn reconstructie, ja. Niet op controle komen en dan blijkt dat ze op een waarde van 47 zit. Dat is wat de meisjes mochten hebben en ze zat gewoon op haar omslagpunt, op de limiet. Dan voel ik me een beetje voor joker staan.’ Van Moorsel wordt nooit betrapt op het gebruik van epo of cortisonen. Bij de Olympische Spelen in Athene wint ze nog een gouden en een bronzen medaille en is daarmee een van de meest succesvolle Nederlandse olympische atleten ooit.
In 2013 horen we al van een bron uit haar omgeving, die anoniem wil blijven, dat Peter Janssen haar doping heeft verstrekt. Ondertussen spreekt Van Moorsel naar buiten toe beschuldigingen altijd met kracht tegen. Als haar rivaal Monique Knol, zelf oud-olympisch kampioen, in een radioprogramma in 2016 Van Moorsel openlijk beticht van dopinggebruik, reageert ze ongemeen fel: ‘Ik vind het eigenlijk heel zielig dat iemand na zoveel jaar nog steeds zo gefrustreerd is. Ik weet wat ik zelf heb gedaan en wat ik niet heb gedaan en iemand mag zoiets niet roepen. Dus we gaan er wel wat mee doen.’

Als u Van Moorsel hoort zeggen: ik heb nooit doping gebruikt, wat denkt u dan?

‘Dat heb ik al zo vaak meegemaakt, dan denk ik: hou alsjeblieft je mond, zeg dan gewoon niks.’

CODE ROOD

Hoe langer Janssen onderdeel is van de dopingcultuur in het peloton, hoe meer hij zijn twijfels begint te krijgen. ‘Ik dacht, daar moeten we mee stoppen, want dat gaat het wielrennen niet trekken. Het komt een keer gigantisch uit, de controles worden steeds beter en als de UCI zou willen, dan pakken ze ze. Maar dat gebeurde maar niet.’

Want?

‘Het gezegde van Hein Verbruggen was: we zijn er niet om al die renners positief te verklaren, maar we moeten een klein beetje de vinger aan de pols houden om het wielrennen te beschermen.’ Janssen weet uit persoonlijke ervaring hoe eenvoudig het was om niet betrapt te worden en een eventueel positieve dopingtest te doen verdwijnen. Zijn goede contacten met Lon Schattenberg van de UCI helpen hem daarbij. ‘Schattenberg was dus eigenlijk de medische man daar en die kende ik van mijn fietsclub. Dus ik belde hem regelmatig: ‘Hé Lon, hoe zit dat, want daar klopt helemaal niks van, godverdomme!’’

Waren andere artsen ook in de positie dat ze Schattenberg direct konden bellen?

‘Als ik een Chinese ploegarts ben of een Spanjaard, hoe kan ik dan in godsnaam zo makkelijk contact hebben? Dat was echt niet eerlijk. Ik kan me wel herinneren dat ik contact opnam en een aantal keren recepten heb gepredateerd, omdat we wat problemen hadden met corticosteroïden.’

Zoals?

‘Aart Vierhouten won in 2006 de profronde van Friesland, maar hij was de dag ervoor naar een andere arts geweest en daar had hij een injectie Celestone Chronodose gekregen, een vrij stevig preparaat. Hij heeft daar tegen de controleur gezegd: ik heb wat cortison gehad, maar daar heb ik nog geen attest voor. Dus dat heb ik ’s avonds laat voor ’m geregeld en ik heb de datum wat vervroegd.’

Want dat moest bij de UCI gemeld worden?

‘Ja.’ Dan grinnikt hij: ‘Als je naar de klassiekers ging, stond er in het hotel de avond ervoor een gigantische rij voor het faxapparaat. Bij die ploegen hadden wel zeven van de negen renners een doktersverklaring voor cortisonen. En die faxen gingen zo ontzettend langzaam…’ Met de attesten hebben de ploegen een vrijbrief om cortisonen te gebruiken. En volgens Janssen was er ook bij epo-gebruik weinig van de UCI te vrezen. Sterker nog, ze waren bereid informatie te delen over het antidopingbeleid en de testmethoden: ‘Arts Mario Zorzoli, opvolger van Schattenberg bij de UCI, kwam geregeld in het voorjaar in de praktijk. Dan maakte-ie een afspraak en lulden we een uur over van alles en nog wat.’

Bij u in Deurne?

‘Ja, hoe staat het met epo, hoe is het met de controles, zijn die strikter geworden, heb je veel kans om gepakt te worden? Ik wilde dus gewoon de technische kant van de zaak weten.’

Hij legde u uit hoe er gecontroleerd werd?

‘Ja, maar ik denk dat ze dat even anders hadden moeten aanpakken. Ze hadden gewoon de mensen die ze niet vertrouwden er rechtstreeks op moeten aanspreken. Dat gebeurde nooit. Hij heeft ook nooit aan mij gevraagd, gebruiken jullie epo?’
Janssen haalt een voorbeeld aan uit zijn tijd bij Skil-Shimano, waarbij de UCI een renner op epo had kunnen betrappen, maar heeft laten gaan. In 2007 is het Franse talent Clément L’hotellerie bij de ploeg gekomen en spreekt Janssen bij een voorjaarskoers in Luxemburg aan. ‘Hij vertelde dat-ie epo, testosteron, cortisonen en ik denk ook groeihormonen gebruikte. Echt het hele rijtje. Dus ik heb hem twee weken later in Maastricht uitgenodigd en hem gezegd, het is nu 2007, dat kan niet meer.’
Als Janssen het jaar erop de overstap maakt naar P3-Batavus, het latere Vacansoleil, ziet hij ‘met open mond’ op televisie dat L’hotellerie uit het niets het bergklassement wint in Parijs-Nice. Janssen wordt direct erna door zijn opvolger bij Skil gevraagd om in vertrouwen naar de bloedwaarden van L’hotellerie te kijken. ‘Ja, dat was duidelijk. Die zat aan de epo.’ Janssen heeft het zo gehad met de hardleerse Fransman dat hij het UCI-hoofdkantoor in Zwitserland belt: ‘Ik zeg tegen Zorzoli: hé, waarom hebben jullie die jongen niet op bloed gecontroleerd in Parijs-Nice? Hij heeft nu afwijkende waarden, dus ga morgen naar Frankrijk en doe een out of competition-test.’

Dus u tipte de UCI?

‘Ja.’ En? ‘Ze hebben er niks mee gedaan.’ Twintig jaar lang is hij zelf onderdeel van de dopingcultuur geweest, maar hij beseft dat er nu een omslag gemaakt moet worden. ‘De spanning bouwde zich steeds meer op, ik had echt het idee: dit gaat mis.’
In een gesprek met teammanager Daan Luijkx maakt hij duidelijk dat hij als arts weliswaar een dopingverleden heeft, maar dat hij binnen Vacansoleil vanaf dat moment een zerotolerance – beleid wil invoeren. Hij stelt voor een intern controlesysteem in te stellen waarbij de ploeg zelf de bloedwaarden van de renners test en iedere nieuwe aanwinst vooraf screent.
Hij weet precies wie hij hiervoor moet benaderen en gaat een hernieuwde samenwerking aan met Douwe de Boer, die hem eerder bij PDM heeft geholpen met de testosteron-experimenten. Ze spreken af dat hij de resultaten als extern adviseur zal interpreteren. Renners met verdachte bloedwaarden krijgen code rood, de twijfelgevallen oranje en een normaal bloedprofiel groen.
Als Janssen en Luijkx in Zwitserland door de UCI aan de tand worden gevoeld over het ethische gehalte van de ploeg, legt hij het plan aan hen voor. ‘De UCI was zo over het idee te spreken dat we mede daardoor in 2009 een licentie kregen.’

Terwijl je met zo’n intern systeem ook het dopinggebruik kunt monitoren. U weet of een renner aan de epo zit en kunt hem waarschuwen voordat hij positief is.

‘Daar was het niet voor bedoeld. Het was echt om het buiten de deur te houden.’ In de praktijk blijkt het zerotolerancebeleid moeilijker dan gedacht. Zo wordt L’hotellerie door Luijkx gecontracteerd. ‘L’hotellerie komt voor de ploegpresentatie naar me toe en begint uit te leggen dat-ie al die tijd gewoon doorgegaan is met zijn gedoe. En dat-ie van plan is dat door te zetten. Ik zeg: dat gaat niet.’
Janssen voelt de bui al hangen: ‘Dus van januari tot juni heb ik ’m twaalf keer laten prikken.’ L’hotellerie valt uiteindelijk door de mand en De Boer geeft hem code rood vanwege epo-gebruik. Maar op hetzelfde moment krijgt de ploeg het bericht van de UCI dat de renner positief is getest op methylhexanamine. ‘Ik vond dat zo jammer, nu hadden we er eentje kunnen pakken met ons eigen systeem. Dat had de waarde ervan getoond.’
De UCI schorst L’hotellerie en de ploegleiding maakt achter de schermen een afspraak met de Fransman. Hij verlaat per direct de ploeg, als zij zijn interne controleresultaten niet naar buiten brengen. Daarmee wordt hij alleen gestraft voor de methylhexanamine en blijft zijn epo-gebruik verborgen, tot ontsteltenis van Janssen. ‘Ik vond dat we dat bekend moesten maken. Je wilt toch laten zien dat we het goed doen? Daar kwam niks van in. Ja, godverdomme, wat heeft het dan voor zin?’

Was dat de eerste renner die code rood kreeg?

‘Nee, Luijkx wilde voor dat seizoen Rubén Plaza contracteren. Ik heb veel moeite moeten doen om zijn bloedwaarden te achterhalen en die waren niet goed. Hij manipuleerde duidelijk met epo. Plaza was de eerste die rood kreeg. Ik heb Luijkx laten weten dat hij Plaza niet kon contracteren, daar was-ie behoorlijk pissig over.’
Volgens Janssen predikt de ploeg naar buiten toe een zerotolerancebeleid, maar wordt het eigen controlesysteem intern ondermijnd. Na het afketsen van Plaza laat Luijkx zijn oog vallen op de Franse toprenners Romain en Brice Feillu. ‘Dus ik zei tegen Luijkx: oké, dan moeten die broertjes Feillu ook door de molen. Nou, dat is er nooit meer van gekomen.’
Het vertrouwen wordt niet meer hersteld en Janssen keert het wielrennen in 2009 definitief de rug toe. Hij heeft genoeg van het opportunistische beleid van de ploeg. Na zijn vertrek krijgt nog een renner code rood: de Italiaan Riccardo Riccò, die net terugkomt van een maandenlange schorsing wegens epo-gebruik. Toch legt teammanager Luijkx hem vast. Niet veel later laat Riccò bijna het leven als hij zichzelf een bloedtransfusie toedient met bedorven bloed.
Na uren te hebben gesproken lijkt Janssen opgelucht. Al realiseert hij zich wel dat zijn bekentenissen verregaande consequenties kunnen hebben: ‘Als ze mij na het lezen van dit verhaal net als mijn collega-arts Leinders voor het leven willen schorsen, gaan ze hun gang maar.’ Hij slaat zijn laatste bruiswater achterover. De temperatuur in de woonkamer is flink opgelopen, tot ver boven de 30 graden.
‘Ik hoop vooral dat het doorkomt bij de politici en de bonds bestuurders. Die organisaties moeten op de schop, de dopingbestrijding moet compleet onafhankelijk.’ Dan verzucht hij: ‘Jongens, sodemieter nou eens op met dat gedoe en ga het gewoon eens goed regelen!’