Toen Henk Hofland in 1972 sprak over tegels lichten, die tegels waarnaar de prijzen zijn vernoemd die vanavond worden uitgereikt, doelde hij op de journalistieke impuls om te onthullen wat de gevestigde orde liever verborgen zou houden. Journalisten achterhalen de feiten die er toe doen, en confronteren machthebbers met hun bevindingen. Dat is de drijfveer van de journalist, dat is de heroïek van het vak.
Ik vertel u niets nieuws als ik zeg dat goede journalistiek essentieel is voor een democratie, omdat ze het publieke gesprek op niveau kan houden – de filmpjes van zojuist lieten dat nog eens duidelijk zien. Dankzij het werk van journalisten kunnen burgers zich een geïnformeerd beeld vormen van de wereld, daarbij het hunne denken en voelen, en zo hun stem bepalen. De basale vraag voor een journalist is dus: wat is nu werkelijk van belang in de wereld, en hoe rapporteer ik daarover?
Die vraag is minder eenvoudig te beantwoorden dan in Hoflands tijd misschien nog werd gedacht. Want hoe rapporteer je bijvoorbeeld consciëntieus over de gewraakte uitspraken van demissionair minister Dilan Yesilgöz over het enorme aantal nareizigers dat naar Nederland wil komen? De VVD wilde niet verantwoordelijk zijn voor de komst van al die mensen, en liet het kabinet er op vallen. Dankzij het speurwerk van journalisten weten we nu dat Yesilgöz de cijfers over nareizigers schromelijk heeft overdreven: er kunnen niet één, maar wel twee nulletjes van die ‘duizenden’ nareizigers af. Een klassiek staaltje tegels lichten, zou je zeggen.
Maar hier komt het lastige en verwarrende. Natuurlijk is het feitelijke aantal nareizigers van belang. Tegelijkertijd is die overdrijving van Yesilgöz zelf ook een relevant politiek gegeven – dat zij deze karikatuur van de nareiziger naar voren schuift, onthult iets over de waarden en belangen waar zij voor wil staan. En dat die migratiethematiek leeft bij veel kiezers, is een cruciaal feit gebleken voor het Nederland van nu. We hebben hier dus te maken met verschillende categorieën feiten: kale feiten over het exacte aantal nareizigers, tactische feiten over de voorstelling van zaken die een machtige persoon verkiest te geven, én feiten over de emoties die leven onder het volk.
Dat commentatoren en columnisten nog steeds niet uitgepraat zijn over de overdrijving van Yesilgöz, heeft niet alleen te maken met de ingrijpende gevolgen ervan voor de landspolitiek, maar ook met een soort beroepsverlegenheid: wat is hier gebeurd? Zijn we in onze verslaglegging wel kritisch genoeg geweest op de balans tussen die drie typen feiten? Hebben we misschien zelf aan stemmingmakerij gedaan door teveel over de tactische en emotionele feiten te berichten, ten koste van de aandacht voor nuchtere, wereldse feiten?
Persoonlijk denk ik dat journalisten onder het mom van ‘neutraal’ rapporteren over die emoties, gevoelens en stemmingen in het land, hebben meegewerkt aan het creëren van sociale feiten die zelf daadwerkelijk een andere samenleving scheppen. En dat zie ik als een probleem voor de integriteit van het vak. Niet dat ik vind dat journalisten de gevoelens en emoties van het volk maar weer nuffig moeten gaan negeren, zoals in de tijd van de regenten. Het is juist goed dat de journalistiek de emoties van gewone burgers serieuzer neemt dan vroeger gebruikelijk was, want emoties doen ertoe. Ze drukken uit hoe mensen hun situatie duiden en beleven, en zijn een goede voorspeller van hun gedrag. Een journalist die wil duiden wat er in de publieke ruimte gaan is, kan niet om emoties heen.
De vraag is wel hóe je over stemmingen rapporteert. Nu sturen we typisch een verslaggever de markt op om ‘gewone’ passanten te vragen wat hun eerste gevoel is bij – bijvoorbeeld – nareizigers. Dit gebeurt niet alleen om de cynische reden dat dit een goedkope methode is. Ik denk dat er ook echt een ideële drijfveer achter die straatinterviews en voxpopjes schuilt: de overtuiging dat we zo tot de kern komen, dat we zo basale informatie achterhalen. En dat is een kwalijke misvatting.
Zonder dat we het beseffen, is onze tijd diep doordrenkt van een specifieke, Romantische kijk op emoties. Wij begrijpen emoties als een soort pure, onbezoedelde impulsen, die je als journalist niet hoeft te checken, omdat ze simpelweg niet onwaar kunnen zijn. In zekere zin klopt dat natuurlijk. Emoties vertellen de waarheid over hoe iemand zich voelt. Maar ze vertellen niet per se de waarheid over de wereld. En eigenlijk is dat best gemakkelijk in te zien. Als je kwaad bent omdat je fiets gestolen is, is die woede er – geen twijfel aan. Maar het kan gebeuren – het is mij gebeurd – dat ik wat later mijn fiets terugvond en moest concluderen dat ik zelf dus niet scherp had waar ik hem ook alweer had geparkeerd. Mijn ergernis zelf was onbetwistbaar, alleen klopte de interpretatie niet op grond waarvan ik me ergerde. Ik had een feitenvrije emotie. De moraal van dit verhaal: een emotie liegt weliswaar niet, maar een emotie kan zich wel vergissen.
Emoties zijn niet de elementaire, zuivere, onbetwistbare fenomenen waar we ze graag voor aanzien, maar berusten altijd ook op aannames en interpretaties van de omgeving. En waar geïnterpreteerd wordt, kan verkeerd geïnterpreteerd worden. Dat wist Aristoteles al, en dat waren de Romantici even vergeten. Voor een goede journalistiek betekent dit volgens mij dat dubbelchecken ook in het geval van emoties op zijn plaats is. Dat dubbelchecken neemt hier alleen een ander karakter aan: het bestaat niet uit het vinden van een andere bron voor hetzelfde nieuwsfeit, of uit het confronteren van de voorstelling van zaken van een campagnevoerende politicus met de cijfers – beproefde manieren van doen van de journalist. Dubbelchecken bestaat hier uit onderzoeken van de link tussen emotionele feiten en reële feiten. Laat je die check na, dan is een verslag over stemmingen en emoties journalistiek weinig waard.
Ook op een andere manier zijn emoties minder basaal en elementair dan we geneigd zijn te denken. Ze zijn in de praktijk vaak samengesteld. In woede bijvoorbeeld, zit volgens Aristoteles in elk geval een soort pijn – maar vaak óók een zekere lust. Met jouw woede komt dan (aldus nog steeds Aristoteles) ook een beeld mee van wraak of genoegdoening waaraan jij je verlekkert, al is het maar in je fantasie. Bij deze woorden van Aristoteles komt bij mij een vroege herinnering op, een herinnering aan buurvrouwen die onder de droogkap met fonkelende ogen het slechte gedrag van een buurtgenoot bespreken. Ik voelde als kind hun lust. Deze volwassenen genoten van hun heerlijke verontwaardiging. Een vergelijkbare lust voel ik nu in de samenleving: de lust om te zwelgen in woede en verongelijktheid. Op dat soort lustvolle vuurtjes moet de journalistiek geen olie willen gooien door die emoties zelf breed uit te meten in de pers, en hun taak daarmee als gedaan te beschouwen. Hun werk is het nu juist om te onderzoeken of de met die emoties verbonden verhalen die mensen zichzelf vertellen wel stroken met de feiten.
Voor mij is het een schrikbeeld: mensen die zwelgen in feitenvrije emoties, en journalisten die daar klakkeloos over rapporteren. Want die rapportages over feitenvrije emoties hebben een reële impact; het worden sociale feiten, die de sfeer in de samenleving beïnvloeden. Het is goed dat journalisten de emoties van het volk serieus nemen. Maar snap dat emoties een eigenaardige categorie feiten zijn, die een eigen benadering van journalistieke professionals vergen. Klakkeloos zendtijd geven aan emoties is geen voorbeeld van tegels lichten – je brengt er geen interessante waarheid mee aan het licht. Het gaat alleen maar platitudes opleveren, en bevestigt mensen bovendien in een lustvol zwelgen in emoties. In het ergste geval creëer je zelf sociale feiten die misschien weinig met de realiteit te maken hebben, maar die wel de kracht hebben om de realiteit te veranderen. Dan ben je als journalist niet neutraal aan het rapporteren. Dan bedrijf je als journalist in feite politiek. En dat is een ander vak.
Marjan Slob